ECLI:NL:RBROT:2024:3116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
ROT 23/6022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs; beoordeling van medisch rapport en alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de eiser. Het CBR had op 1 augustus 2023 het rijbewijs van de eiser ongeldig verklaard op basis van een medisch rapport dat alcoholmisbruik vaststelde. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Grijs, betwistte de conclusies van het CBR en voerde aan dat het medisch rapport niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld worden. De rechtbank heeft de zaak op 21 december 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigde van het CBR aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR zijn besluitvorming niet op de rapportage van de psychiater mocht baseren. De psychiater had geconcludeerd dat er sprake was van alcoholmisbruik, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportage niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank wees op de discrepantie tussen het alcoholgebruik dat de eiser had opgegeven en het hoge alcoholpromillage dat bij de aanhouding was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de psychiater onvoldoende bewijs had geleverd voor de diagnose alcoholmisbruik, en dat het CBR niet had kunnen afgaan op deze rapportage.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het CBR en droeg het CBR op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het CBR veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het CBR en de noodzaak voor een gedegen onderbouwing van medische rapportages in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. G. Grijs),
en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 1 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Met het besluit van 29 augustus 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Uit een proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt op 28 maart 2023, volgt dat eiser op 25 maart 2023 als bestuurder van een motorvoertuig door de politie is gecontroleerd in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Eiser is gevorderd mee te werken aan een ademanalysetest. Bij deze afgenomen ademanalyse is vastgesteld dat eisers ademalcoholgehalte 805 µg/l bedroeg. Dit leidde tot verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de WVW 1994. De politie heeft op 28 maart 2023 bij het CBR mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid en/of de lichamelijke of geestelijke geschiktheid om te rijden.
2.2.
Bij besluit van 6 april 2023 heeft het CBR aan eiser de verplichting opgelegd om mee te werken aan een bloedonderzoek, een lichamelijk onderzoek en een psychiatrisch onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Het CBR heeft de geldigheid van eisers rijbewijs geschorst, in elk geval tot de uitslag van het onderzoek.
2.3.
Van het medisch onderzoek (de rapportage) door psychiater [naam] (de psychiater) is op 7 juli 2023 een verslag van bevindingen opgemaakt. De diagnose ‘alcoholmisbruik in de zin der wet’ (hierna ook: ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ en alcoholmisbruik) is gesteld. Daaraan is de volgende combinatie van factoren ten grondslag gelegd:
‘- Betrokkene heeft voor de aanhouding alcohol gedronken in de wetenschap dat er
later nog een motorvoertuig bestuurd moest worden. Betrokkene wist dat dit kon
leiden tot verlies van het rijbewijs. Betrokkene beaamt dat verlies van het rijbewijs
zou hebben geleid tot problemen op het gebied van werk. Ondanks het besef van bovengenoemde kon betrokkene zich voor de aanhouding – gelet op het aanhoudingspromillage – kennelijk onvoldoende beheersen ten aanzien van het
alcoholgebruik. Deze volharding in het alcoholgebruik in de wetenschap van de
mogelijke negatieve consequenties is een aanwijzing voor persistentie en daarmee
voor alcoholmisbruik.
- Er is een opvallende discrepantie tussen het betrekkelijk normale drinkpatroon dat
betrokkene aangeeft en het alcoholgebruik op de dag van de aanhouding. Betrokkene
heeft op de dag van de aanhouding doorgedronken tot een zeer hoog promillage. Het
is niet aannemelijk dat er binnen een sociaal alcoholpatroon zo ver wordt
doorschoten. Waarschijnlijker is sprake van onderrapportage van het normale
alcoholgebruik.
- Er is sprake van een discrepantie tussen het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van
de laatste aanhouding en de AAG/BAG. Deze discrepantie duidt op onderrapportage
van het normale alcoholgebruik.’
2.4.
Met het primaire besluit heeft het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard op grond van artikel 134 van de WVW 1994 en paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid omdat uit de rapportage blijkt dat sprake is van alcoholmisbruik bij eiser en hij hierdoor niet geschikt is om te rijden. In het bestreden besluit heeft het CBR het bezwaar van eiser vervolgens ongegrond verklaard. Volgens het CBR is de rapportage voldoende concludent om de beslissing te rechtvaardigen. Het CBR heeft verder toegelicht dat een belangenafweging niet mogelijk is, omdat de wet hiervoor geen ruimte biedt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt eiser
5. Eiser stelt dat het CBR zich op basis van de rapportage niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van alcoholmisbruik. Daartoe betoogt hij dat niet inzichtelijk is waarom de psychiater onderrapportage van het alcoholgebruik aannemelijk heeft geacht. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn normale alcoholgebruik gemiddeld één dag per week maximaal twee glazen is. Daarbij kan het bij eiser vastgestelde hoge alcoholpercentage op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat niet aannemelijk is dat eiser eenmalig is doorgeschoten binnen een sociaal drinkpatroon. Verder ziet de door de psychiater gestelde discrepantie tussen het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de aanhouding en de ademanalyse alleen op de desbetreffende avond en kan daaruit geen conclusie worden getrokken met betrekking tot het normale alcoholgebruik van eiser. Uit de rapportage blijkt volgens eiser verder niet dat de omstandigheden van de bewuste avond bij het onderzoek zijn betrokken en meegewogen. Eiser was die avond op een feestje toen hij onverwacht door zijn zus werd gebeld met de vraag of hij zo snel mogelijk kon komen in verband met een ruzie. Als dit niet was gebeurd, zou eiser niet meer in zijn eigen auto zijn gestapt maar een taxi hebben genomen. Ten slotte stelt eiser dat hij financieel lijdt onder de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en last heeft van stress en depressie. Eiser is door de ongeldigverklaring werkloos geworden. Eiser is jarenlang chauffeur geweest en heeft nooit eerder problemen gehad in het verkeer. Gelet hierop had het CBR volgens eiser ervan moeten afzien zijn rijbewijs ongeldig te verklaren.
Juridisch kader
6.1.
In de uitspraak van 30 november 2022 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) overwogen dat het CBR mag afgaan op een psychiatrisch rapport nadat is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
6.2.
In haar uitspraak van 24 april 2019 [2] heeft de Afdeling overwogen dat een psychiater de conclusie dat sprake is van ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet uitsluitend kan baseren op de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte omdat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is en het ademalcoholgehalte steeds een momentopname is. De Afdeling heeft dit gemotiveerd met het argument dat de bestuurder in kwestie het rijbewijs doorgaans wenst te behouden. Een betrokkene zal zijn alcoholgebruik tegenover de psychiater vaak presenteren op een manier waarvan hij denkt dat dit gunstig is om zijn rijbewijs te behouden, bijvoorbeeld door te verklaren dat hij goed tegen alcohol kan en er weinig van merkt of doorgaans niet veel drinkt. Dit soort verklaringen wordt door een psychiater nogal eens in het nadeel van de betrokkene uitgelegd, bijvoorbeeld door te concluderen dat deze een tolerantie voor alcohol heeft opgebouwd of zijn drankgebruik bagatelliseert. De Afdeling heeft het onwenselijk geacht dat in een dergelijk geval alleen de eigen, niet erg betrouwbare, verklaring van een betrokkene voldoende is voor de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’. Daarom kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die die diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor de aanwezigheid van een alcoholprobleem. Die aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 september 2023 [3] verder verduidelijkt dat anamnestische gegevens die bevestigend zijn voor drugsmisbruik terwijl er geen reden is om aan de nemen dat deze onbetrouwbaar zijn, wel als basis mogen worden gebruikt voor de diagnose alcoholmisbruik.
Mocht het CBR zijn besluit op de rapportage baseren?
7. Wat betreft de bevindingen in de beschouwing van de psychiater achter het tweede en derde gedachtestreepje (zie onder 2.3) – kort gezegd: er is sprake van onderrapportage – overweegt de rechtbank dat de psychiater dit heeft gebaseerd op het geconstateerde ademalcoholgehalte van 805 µg/l bij de aanhouding in combinatie met de verklaring van eiser tijdens de anamnese dat hij gemiddeld één dag in de week alcohol drinkt met een gemiddelde alcoholconsumptie van één tot twee glazen per dag. Het betreft hier een bevinding die uitsluitend is gebaseerd op de anamnese in combinatie met het verhoogde alcoholgehalte.
De bevinding van de psychiater achter het eerste gedachtestreepje – kort gezegd: volharding in het alcoholgebruik in de wetenschap van de mogelijke negatieve consequenties – is gebaseerd op de verklaring van eiser dat hij voor de aanhouding alcohol heeft gedronken terwijl hij wist dat hij nog moest rijden. Ook dit gegeven is gebaseerd op de anamnese. Daarbij komt dat eiser de uit zijn verklaring getrokken conclusie heeft betwist. De psychiater heeft deze bevinding kennelijk gebaseerd op het antwoord van eiser op de vraag “Wist u voor het drinken dat u nog een motorvoertuig zou besturen?”. Deze vraag is blijkens het ingevulde formulier met “ja” beantwoord. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij hiermee niet heeft bedoeld te zeggen dat hij van tevoren de keuze had gemaakt te gaan rijden met te veel alcohol op. Volgens eiser zou hij, in het geval van te veel alcohol, een taxi naar huis hebben genomen. De beslissing om toch te gaan rijden had te maken met een telefoontje van de zus van eiser die hem dringend vroeg direct te komen in verband met een ruzie. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door eiser, kan niet zonder meer worden uitgegaan van een betrouwbaar anamnestisch gegeven en kan de door de psychiater getrokken conclusie “Betrokkene heeft voor de aanhouding alcohol gedronken in de wetenschap dat er later nog een motorvoertuig bestuurd moest worden” niet zonder meer standhouden. Hetzelfde geldt voor de hiermee kennelijk verband houdende bevinding van de psychiater dat eiser is gaan rijden terwijl hij wist dat dat tot het verlies van zijn rijbewijs zou kunnen leiden en dat eiser zich kennelijk onvoldoende heeft kunnen beheersen ten aanzien van het alcoholgebruik.
Nu voorts uit het laboratoriumonderzoek geen alcoholmisbruik in ruime zin valt af te leiden en voor die conclusie ook verder geen aanwijzingen zijn gebleken (zoals aanwijzingen voor tolerantie, zie hiervoor in 6.2), oordeelt de rechtbank dat de rapportage niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen (zie hiervoor in 6.1). Het CBR heeft zijn besluitvorming daarom niet op de rapportage van de psychiater mogen baseren.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd en dus in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. Het CBR moet een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet het CBR het griffierecht aan eiser vergoeden. Ook wordt het CBR veroordeeld in de proceskosten die eiser in verband met het instellen van het beroep heeft gemaakt. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Bestluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het CBR met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen;
- draagt het CBR op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het CBR in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.