ECLI:NL:RBROT:2024:3525

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/10/673325 / FA RK 24-951
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht en schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 maart 2024, wordt een klacht behandeld van verzoekster, die zich richt tegen de toediening van medicatie en de verplichte opname in een zorginstelling onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, die lijdt aan een neurocognitieve en psychotische stoornis, heeft een klacht ingediend bij de klachtencommissie over de toediening van medicatie zonder haar instemming en de beslissing tot verplichte opname. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet consistent en actief haar verzet heeft geuit tegen de medicatie, en dat zij uiteindelijk vrijwillig heeft ingestemd met de behandeling na motiverende gesprekken met de verpleging. De rechtbank verklaart de klacht ongegrond en wijst het verzoek tot schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van onrechtmatige daad of schending van de Wvggz. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/673325 / FA RK 24-951
Beschikking van 28 maart 2024 betreffende een klacht als bedoeld in artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) tevens houdende de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:11 lid 2 Wvggz
op verzoek van:
[verzoekster]
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
hierna: verzoekster,
wonende en verblijvende te [plaats] ,
advocaat mr. R. Moghni te Rotterdam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • de zorgaanbieder GGZ Delfland (hierna verweerder); en
  • de zorgverantwoordelijke van verzoekster (hierna: zorgverantwoordelijke), verbonden aan verweerder.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoekster met bijlagen, ingekomen op 2 februari 2024;
  • de door verweerder nagestuurde uitspraak van de Klachtencommissie Cliënten GGZ Delfland (hierna: de klachtencommissie), ingekomen op 23 februari 2024, en
  • het verweerschrift van verweerder, ingekomen op 23 februari 2024.
De op 7 februari 2024 nagestuurde uitspraak van de klachtencommissie bleek niet volledig te zijn. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder op 23 februari 2024 de volledige uitspraak van de klachtencommissie nagestuurd.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • mr. T. Gümüs, namens de hiervoor genoemde advocaat van verzoekster;
  • [persoon A] , psychiater en geneesheer-directeur, verbonden aan verweerder.
1.3.
Verzoekster is niet verschenen. De advocaat heeft verklaard dat verzoekster haar heeft laten weten het niet te zien zitten om naar de rechtbank te komen, maar dat ze gemachtigd is om namens betrokkene het woord te voeren.

2.Feiten

2.1.
Verzoekster is bekend met een neurocognitieve stoornis en een psychotische stoornis. Op dit moment staat de psychotische stoornis op de voorgrond. Verzoekster heeft al langere tijd psychotische symptomen. Zij heeft een CVA doorgemaakt, waarna de psychotische symptomen in ernst toenamen.
2.2.
Verzoekster verblijft op een ouderenafdeling voor somatische zorg binnen de Frankeland Groep (hierna: Frankeland).
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 november 2023 is tot en met
6 februari 2024 een zorgmachtiging verleend ten aanzien van verzoekster, waarin de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
- het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of
andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van
een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een
somatische aandoening;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het opnemen in een accommodatie.
Aanleiding voor deze zorgmachtiging was dat de psychiatrische klachten in de vorm van paranoïde wanen op de voorgrond stonden en zorg in Frankeland op dat moment niet toereikend was.
2.4.
Op 15 november 2023 heeft de zorgverantwoordelijke besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van opname in de accommodatie (bij GGZ Delfland) en het beperken van de bewegingsvrijheid door middel van een artikel 8:9 Wvggz beslissing. Deze beslissing is door geen van partijen overgelegd en ontbreekt zodoende in het dossier.
2.5.
Verzoekster heeft een klacht ingediend bij de klachtencommissie, waarin ze onder andere heeft geklaagd over de toediening van medicatie, en over de artikel 8:9 Wvggz beslissing. Het klaagschrift en de notitie bij het klaagschrift die door de patiëntenvertrouwenspersoon (hierna: pvp) is opgesteld, zijn door geen van partijen overgelegd en ontbreken zodoende in het dossier.
2.6.
De klachtencommissie heeft op 21 december 2023 de klacht van verzoekster op alle onderdelen ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. Deze beslissing op 5 januari 2024 op schrift gesteld en naar betrokkenen verzonden.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Omdat de rechtbank niet beschikt over het klaagschrift en de notitie bij het klaagschrift, waarin verzoekster haar klachtgronden heeft geformuleerd, zal de rechtbank – wat betreft de aard en omvang van de klachtgronden – uitgaan van dat wat verzoekster daarover in haar verzoekschrift heeft vermeld, dat wat de klachtencommissie daarover in haar beslissing van 21 december 2023 heeft vermeld en dat wat verzoekster hierover tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard. Verzoekster verzoekt haar klacht alsnog gegrond te verklaren voor zover deze ziet op het door de zorgverantwoordelijke verplicht toedienen van medicatie zonder een artikel 8:9 Wvggz beslissing te hebben genomen en het verlenen van verplichte zorg door middel van een artikel 8:9 Wvggz beslissing.
3.1.1.
Kort weergegeven, stelt verzoekster dat zij herhaaldelijk heeft verzocht te stoppen met de medicatie, omdat deze niet hielp en zij hiervan vervelende bijwerkingen ervoer en meer last had van haar verlamming. Verzoekster voelde zich gedwongen de medicatie in te nemen, omdat de zorgverantwoordelijke had aangegeven dat ze anders dwangmedicatie in de vorm van een depot zou krijgen. Er was daarom geen sprake van vrijwilligheid maar van een zekere dwang. Deze vorm van dwangbehandeling kan volgens verzoekster worden gezien als verplichte zorg in de zin van artikel 8:9 Wvggz. In dat geval had de zorgverantwoordelijke een artikel 8:9 Wvggz beslissing moeten afgeven. Door dit niet te doen, is verzoekster de mogelijkheid onthouden om een klacht in te dienen tegen de dwangmedicatie en hierbij bijstand te krijgen van een pvp en familievertrouwenspersoon.
3.1.2.
Verzoekster stelt verder dat zij verplicht opgenomen is geweest bij GGZ Delfland, terwijl er minder ingrijpende middelen beschikbaar waren. Volgens verzoekster was het doel van de opname en de beperking van de bewegingsvrijheid om haar medicatie toe te dienen, maar de medicatie had haar ook in Frankeland kunnen worden toegediend zonder haar uit haar vertrouwde omgeving te halen.
3.1.3.
Gelet op de langdurige ernstige schending van de lichamelijke integriteit verzoekt verzoekster verweerder te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding van in totaal
€ 9.300,- , althans een zodanig bedrag als de rechtbank billijk en passend acht.
3.2.
Verweerder voert gemotiveerd verweer en stelt zich op het standpunt dat de klachten ongegrond moeten worden verklaard en er dus ook geen aanleiding bestaat voor het toekennen van de verzochte schadevergoeding.
3.2.1.
Volgens verweerder waren er geen minder ingrijpende maatregelen voor de verplichte opname en beperking van de bewegingsvrijheid bij GGZ Delfland en is het bij een verplichte opname niet automatisch nodig om ook verplicht medicatie toe te dienen.
De insteek is altijd om de samenwerking op te zoeken en uit te leggen waarom een behandeling nodig is en iemand hiervoor te motiveren. Nadat verzoekster op
14 november 2023 was opgenomen, heeft de verpleging gerapporteerd dat verzoekster vergeetachtig was en paranoïde wanen had. Op 16 november 2023 heeft de verpleging verzoekster geprobeerd te motiveren tot inname van haar antipsychoticum (haldol).
De verpleging vertelde verzoekster dat ze zich dan mogelijk veiliger zou gaan voelen en dat zij dan ook minder last zou hebben van ‘de twee vrouwen die haar het leven zuur maken’. Er ontstond geringe twijfel bij verzoekster, waarop ze de medicatie innam. De verpleging rapporteerde die dag: “verdere motivatie de komende dagen zou zeer fijn zijn en mogelijk met een soortgelijke inhoudelijke argumentatie.” Elke dag hebben vervolgens motiverende gesprekken plaatsgevonden, niet altijd met even goed resultaat. Op 22 november 2023 is, nadat verzoekster een aantal dagen de medicatie had geweigerd, aan haar uitgelegd dat dwangmedicatie wel kan worden gegeven onder een zorgmachtiging en wat de overwegingen zouden zijn om dit te doen. Dit zou betekenen dat wanneer de dagelijkse orale dosering niet per tablet zou worden ingenomen, deze per injectie gegeven kon worden. Volgens verweerder is nooit gesproken over het geven van een depot, omdat verzoekster nog in opbouw was van de medicatie en een eerste gesprek over dwangmedicatie nooit meteen wordt opgevolgd door daadwerkelijk meteen medicatie per injectie te geven. Er wordt dan ook nog eerst geprobeerd de samenwerking met een betrokkene op te zoeken. In het geval van verzoekster was dit het herhalen van de motiverende gesprekken omdat zij deze gesprekken door haar geheugenproblemen vergat. Door op deze manier te handelen nam verzoekster haar medicatie vrijwillig in. Op 24 november 2023 is wel overwogen om dwangmedicatie te starten wanneer verzoekster haar medicatie bleef weigeren, maar verzoekster nam deze uiteindelijk in de avond toch in. De volgende dag heeft verzoekster aangegeven een klacht te zullen indienen tegen medicatie, maar deze wel te blijven innemen totdat zij in hoger beroep gaat. Volgens verweerder bleef verzoekster de medicatie vervolgens zonder problemen innemen, waarna het toestandsbeeld milder werd en de psychotische symptomen naar de achtergrond verdwenen. Er was geen sprake meer van achterdocht en ook verzoekster gaf aan geen last meer te hebben van ‘twee vrouwen die haar het leven zuur maken’. Hierna heeft de verpleging meerdere keren gerapporteerd dat de inname van medicatie zonder problemen is verlopen. Verzoekster is uiteindelijk ingesteld op 5 mg haldol, en kon weer terug naar Frankeland onder de lopende zorgmachtiging.

4.Beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van artikel 10:7 Wvggz kan een betrokkene, binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoekster is meegedeeld, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klachten.
4.2.
Aangezien het verzoekschrift op 2 februari 2024 door de rechtbank is ontvangen, is het verzoekschrift tijdig gediend.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de klacht op het niet nakomen van artikel 8:9 Wvggz respectievelijk het niet naleven van de Wvggz bij het nemen van een artikel 8:9 Wvggz beslissing en valt de klacht daarmee onder de klachtgrond zoals bedoeld in artikel 10:3 lid 1 sub f Wvggz.
4.4.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank verzoekster ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klachten.
Klachten
Medicatie
4.5.
Uit de wetsgeschiedenis en de literatuur kan worden afgeleid dat drangzorg een instrument is om verplichte zorg te voorkomen en om die reden de voorkeur heeft boven het toepassen van verplichte zorg. Verplichte zorg is zorg die ondanks actief en consistent verzet wordt toegepast. De in artikel 8:9 Wvggz voorziene procedure ziet op het toepassen van verplichte zorg ondanks verzet.
In het geval de betrokkene een Wvggz maatregel heeft, bijvoorbeeld in de vorm van een zorgmachtiging, is er een keuzemogelijkheid om de uitvoering van een bepaalde vorm van verplichte zorg te voorkomen door mee te werken aan de verplichte zorgmaatregelen die zijn vastgesteld. Hierbij wordt de betrokkene, tegen de achtergrond van een al verleende zorgmachtiging, de keuze voorgelegd om in te stemmen met en mee te werken aan de betreffende zorg, met als alternatief geconfronteerd te worden met een formele aanzegging van verplichte zorg. Uitgangspunt hierbij is om zo min mogelijk dwang uit te oefenen, maar als er geen andere alternatieven zijn, kan het toch nodig zijn om drang uit te oefenen om verplichte zorg te voorkomen.
4.6.
Hoewel verzoekster eerder een ambivalente houding aannam ten aanzien van de medicatie, heeft ze uiteindelijk op 16, 22 en 24 november 2023 na motiverende gesprekken met de verpleging, de medicatie alsnog vrijwillig ingenomen. En hoewel de rechtbank zich realiseert dat het raakvlak tussen drang en dwang dun is en dat het maatwerk blijft, had het op de weg van verzoekster gelegen om haar verzet actief en consistent te uiten en bij haar standpunt te blijven als zij het niet eens was met de toediening van de medicatie. Verzoekster heeft namelijk op meerdere momenten de kans gehad om de medicatie te weigeren, maar ging na motiverende gesprekken toch akkoord met inname van de medicatie. Daarbij betrekt de rechtbank mede dat de duur van de periode waarin de motiverende gesprekken zijn gevoerd, relatief kort is geweest en de toelichting van verweerder dat deze motiverende gesprekken vanwege de geheugenproblemen van verzoekster moesten worden herhaald. Door met verzoekster het gesprek aan te blijven gaan over de medicatie, heeft de zorgverantwoordelijke naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig gehandeld. Het toepassen van verplichte zorg blijft immers een ultimum remedium, waardoor dit vergaande middel alleen als laatste redmiddel mag worden toegepast, als alle alternatieven binnen het vrijwillige kader zijn uitgeput. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zowel de verpleging als de zorgverantwoordelijke zich hiertoe voldoende ingespannen.
Concluderend is de rechtbank net als de klachtencommissie van oordeel dat de toediening van de medicatie beoordeeld moet worden als zorg waarmee verzoekster vrijwillig ingestemd heeft. Er is dan ook geen sprake geweest van het niet nakomen van artikel 8:9 Wvggz.
Verplichte zorg op grond van artikel 8:9 Wvggz
4.7.
De rechtbank volgt ook het standpunt van verweerder dat de opname en de beperking van de bewegingsvrijheid verplicht toegepast moesten worden om ernstig nadeel af te wenden, omdat verzoekster niet in Frankeland kon blijven vanwege haar psychiatrische klachten en haar afdelingsontwrichtend gedrag, en zij anders elke dag was teruggelopen naar haar kamer in Frankeland, dat ze als haar thuis beschouwt. Het betoog van verzoekster dat er minder ingrijpende maatregelen waren voor de opname kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen stand houden. Ook deze klacht is ongegrond.
4.8.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de klacht van verzoekster op beide onderdelen ongegrond. De rechtbank laat dus de beslissing van de klachtencommissie in stand.
Schadevergoeding
4.9.
Omdat de door verzoekster ingediende klacht op beide onderdelen ongegrond wordt verklaard, is er voor toewijzing van het verzoek tot schadevergoeding geen aanleiding.
De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.
Proceskosten
4.10.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren, in de zin dat beide partijen de eigen proceskosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de klacht ongegrond;
5.2.
wijst af het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr M.C. Woudstra, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. I.A. Tazelaar, griffier, op 28 maart 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.