ECLI:NL:RBROT:2024:3702
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde en immateriële schadevergoeding in bestuursrechtelijke belastingzaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2024, in de zaak ROT 22/6001, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam beoordeeld. Eiser, eigenaar van een benedenwoning in Rotterdam, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die op 1 januari 2021 op € 233.000,- was vastgesteld. Eiser betoogde dat de waarde te hoog was en dat de heffingsambtenaar niet alle opgevraagde gegevens had overgelegd die ten grondslag lagen aan deze waardebepaling. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ niet had geschonden, omdat er geen correcties waren toegepast die inzichtelijk gemaakt hoefden te worden. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de woning in een gemiddelde staat verkeert. Eiser verzocht ook om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn was overschreden en kende eiser een schadevergoeding van € 50,- toe. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiser kreeg geen griffierecht terug, maar wel een vergoeding van € 218,75 voor proceskosten.