ECLI:NL:RBROT:2024:3703
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde en immateriële schadevergoeding in bestuursrechtelijke belastingzaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam beoordeeld. Eiser, eigenaar van een portiekflat in Rotterdam, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die op 31 januari 2022 was vastgesteld op € 582.000,-. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep ging. Tijdens de zitting op 11 maart 2024 werd de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de heffingsambtenaar als een taxateur aanwezig waren. Eiser betoogde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar niet alle opgevraagde gegevens had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ niet had geschonden en dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, maar kende eiser een immateriële schadevergoeding toe van € 50,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werd een vergoeding van € 218,75 voor proceskosten toegewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om transparant te zijn in de waardebepaling en de behandeling van bezwaarschriften.