ECLI:NL:RBROT:2024:4059

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
ROT 24/2148
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

Op 2 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R. Moghni, en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, vertegenwoordigd door mr. E. Calmera. Verzoekster had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen een besluit van het college van 8 december 2023, maar trok dit verzoek in nadat het college had aangegeven de werking van het besluit op te schorten tot 1 juli 2024. Verzoekster verzocht om vergoeding van de proceskosten, omdat zij van mening was dat het college in de proceskosten veroordeeld moest worden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen, omdat het college aan verzoekster tegemoet was gekomen door de invordering van het besluit op te schorten. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college de proceskosten moest vergoeden, ondanks het standpunt van het college dat verzoekster geen spoedeisend belang had aangetoond. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 875,-, en het griffierecht van € 51,- wordt aan verzoekster terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2148

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2024 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Moghni),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, het college

(gemachtigde: mr. E. Calmera).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van het college van 8 december 2023. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 december 2023.
1.1
Zij heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken omdat het college heeft laten weten de werking van dit besluit (de invordering) op te schorten tot 1 juli 2024.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat zij niet in de proceskosten veroordeeld moet worden omdat verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken en zij daarnaast niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in haar situatie sprake is van een spoedeisend belang.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4.1.
Verzoekster wilde met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat het besluit gedurende de bezwaarprocedure zou worden geschorst, zodat zij het restant van het ingevorderde bedrag niet op dit moment hoeft te betalen. Het college is met de opschorting van de invordering tot 1 juli 2024 aan verzoekster tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat een verzoek om een proceskostenveroordeling dan wordt toegewezen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die moeten leiden tot een ander oordeel. [4] Daarvan is in dit geval geen sprake. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
4.2.
Het college vindt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een spoedeisend belang bij het door haar ingediende verzoek om een voorlopige voorziening. Volgens het college staat deze omstandigheid het toekennen van een proceskostenveroordeling in de weg. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van het college niet. De vraag of sprake was van een spoedeisend belang is een gepasseerd station. Het verzoek om een voorlopige voorziening is namelijk ingetrokken. In deze zaak gaat het alleen nog maar om de vraag of het college is tegemoetgekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening. Deze vraag is bevestigend beantwoord.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
5. Verzoekster heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 875,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Omdat het college de werking van het besluit van 8 december 2023 heeft opgeschort tot 1 juli 2024, betaalt de griffier het griffierecht van € 51,- aan verzoekster terug. [5]
Beslissing
De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Dat staat in artikel 8:82, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb.