3.3.Onderhoudsbijdrage
3.3.1.De man verzoekt een door de vrouw met ingang van 10 maart 2023 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 400,- per maand vast te stellen, althans een zodanige bijdrage en met ingang van zodanige datum als de rechtbank vermeent te behoren.
3.3.2.De vrouw voert gemotiveerd verweer en vraagt afwijzing van het verzoek van de man, dan wel de bijdrage en de ingangsdatum in goede justitie vast te stellen en indien een bijdrage wordt vastgesteld:
- te bepalen dat de achterstand van de man in betaling van de in het ouderschapsplan overeengekomen kinderbijdrage wordt afgetrokken van hetgeen de vrouw zal moeten gaan betalen en
- te bepalen dat de vorderingen van de vrouw op de man vanwege door haar betaalde huwelijkse schulden in mindering komen op de kinderbijdrage.
3.3.3.Ingevolge artikel 1:392, lid 1, onder a, BW zijn ouders jegens hun kinderen gehouden tot het verstrekken van levensonderhoud op grond van bloedverwantschap.
In het hiervoor in alinea 2.3. geciteerde ouderschapsplan zijn partijen een kinderbijdrage overeengekomen. Blijkens de tekst van het plan was die bijdrage alleen verschuldigd door de man aan de vrouw in de situatie waarin de minderjarige bij de vrouw woont. Omdat die situatie inmiddels is geëindigd is de overeengekomen bijdrage komen te vervallen en dient thans een geheel nieuwe beoordeling en vaststelling van de kinderbijdrage plaats te vinden.
3.3.4.Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
3.3.5.Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden vastgesteld. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen.
Het verzoekschrift is op 23 juni 2023 bij de rechtbank ingediend, zodat de vrouw vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele vaststelling van de kinderbijdrage. Daarom zal de rechtbank 1 juli 2023 als ingangsdatum vaststellen.
3.3.6.De behoefte van de minderjarige is niet eerder bepaald. Ter bepaling van de behoefte moet aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen, te verhogen met het kindgebonden budget, het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige worden bepaald. Partijen hebben tot aan de echtscheiding in 2013 in gezinsverband samengeleefd, zodat uitgegaan zal worden van de inkomensgegevens over het jaar 2013.
3.3.7.De rechtbank bepaalt het NBI van de man over het jaar 2013 aan de hand van de door hem overgelegde bankafschriften van 8 juli 2013 en 8 januari 2014, waarin uitbetalingen van de WIA-uitkering van de man blijken van € 1.214,31 respectievelijk
€ 1.219,74 netto. Gelet op die bedragen en rekening houdende met 8% vakantiegeld becijfert de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2013 op € 1.575,88 of (afgerond) € 1.312,- per maand.
De algemene heffingskorting is in aanmerking genomen.
3.3.8.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over het jaar 2013 aan de hand van de jaaropgave over dat jaar, waarop een jaarloon staat genoemd van € 24.168,-, op
€ 1.560,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.3.9.De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op
€ 2.872,- per maand. Er is niets gesteld of gebleken ten aanzien van het kindgebonden budget dat partijen ten tijde van hun huwelijk ontvingen. Derhalve gaat de rechtbank uit van een netto besteedbaar inkomen ter hoogte van laatstgenoemd bedrag.
3.3.10.Hiervoor genoemd netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (0, levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie, een bedrag op van € 408,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 levert dat (volgens de aangehechte berekening) een bedrag van € 494,- per maand op, zodat de behoefte van de minderjarige wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
3.3.11.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.3.12.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2023-2.
3.3.13.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 26.737,- ofwel € 2.228,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente specificaties van de WIA-uitkering van de man):
- WIA uitkering bruto € 2.246,56
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
De algemene heffingskorting is in aanmerking genomen.
3.3.14.Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 5.705,- ofwel € 475,42 per maand, waar de man gelet op zijn inkomen recht op heeft.
3.3.15.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 33.499,- ofwel € 2.792,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties):
- basisloon € 3.515,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 203,85
- overige premies € 34,35
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.3.16.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)] en bedraagt € 270,- per maand.
3.3.17.De draagkracht van de vrouw moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,- per maand, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)].
3.3.18.De vrouw stelt in dit verband dat rekening gehouden moet worden met de door haar betaalde aflossingen van de huwelijkse schulden, te weten de schuld aan Fideaal en de schuld aan Agin.
De man heeft deze stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
3.3.19.Uit de na de mondelinge behandeling van de zaak door partijen nog ingezonden berichten blijkt dat de rechtbank in een afzonderlijke procedure tussen partijen heeft beslist dat de maandelijkse termijnen, die de vrouw uit hoofde van de schulden heeft voldaan en in de toekomst nog zal voldoen, door de man aan haar moeten worden vergoed. Dit maakt dat de door de vrouw benoemde betalingsverplichtingen uit hoofde van schulden voor de vrouw niet langer “niet vermijdbaar” zijn, ook in het geval zij eerst over de door de man aan haar te betalen vergoedingen zal kunnen beschikken na executie van het vonnis.
3.3.20.Om deze redenen houdt de rechtbank geen rekening met deze door de vrouw genoemde betalingsverplichtingen. De draagkracht van de vrouw bedraagt dus 70% x
[€ 2.792 – (0,3 x € 2.792 + 1.175)] = € 545,- per maand.
3.3.21.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 270 + € 545 = € 815) hoger is dan de behoefte van de minderjarigen (€ 494) moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 270 / € 815 x € 494 = € 164
het deel van de vrouw bedraagt: € 545 / € 815 x € 494 =
€ 330+
samen € 494
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 164,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 330,- per maand voor rekening van de vrouw.
3.3.22.Weliswaar is de verdeling van de zorg in geschil is en zal een regeling worden afgewezen, zodat er geen contact is tussen de vrouw en de minderjarige, toch zal de rechtbank rekening houden met een zorgkorting van 5% omdat de vrouw wel graag contact met de minderjarige wil hebben.
3.3.23.Gezien het voorgaande is een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 305,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.