ECLI:NL:RBROT:2024:4236

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/10/660984 / FA RK 23-4628
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen over zorgregeling, informatieregeling en onderhoudsbijdrage in een echtscheidingszaak met minderjarige

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 31 januari 2024, wordt een verzoek behandeld van de vrouw om een zorgregeling voor de minderjarige vast te stellen. De vrouw verzoekt om een regeling van een week op en een week af, terwijl de man verweer voert en afwijzing van het verzoek vraagt. De rechtbank overweegt dat de minderjarige, inmiddels 16 jaar oud, geen behoefte heeft aan intensiever contact met haar moeder en dat de huidige situatie, waarin de minderjarige bij de man woont, een wijziging van omstandigheden met zich meebrengt. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af, omdat het in het belang van de minderjarige is om haar huidige situatie niet te verstoren.

Daarnaast verzoekt de vrouw om een informatieregeling, waarbij de man elke twee maanden informatie over de minderjarige verstrekt. De rechtbank oordeelt dat een frequentie van viermaal per jaar redelijk is en stelt deze regeling vast. De man verzoekt ook om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, welke door de rechtbank wordt vastgesteld op € 305,- per maand, met een ingangsdatum van 1 juli 2023. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en kan in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/660984 / FA RK 23-4628
Beschikking van 31 januari 2024 over
  • de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken,
  • de informatie- en consultatieregeling en
  • de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.P.M. Castelein te Dordrecht,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat W.R. Arema te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 23 juni 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 4 september 2023;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoeken;
  • het bericht met bijlagen van de man van 2 november 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 25 november 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 29 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 december 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de advocaat van de man;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is op verzoek van de rechtbank door de vrouw nog een bericht toegestuurd, gedateerd 22 december 2023. De man heeft hierop gereageerd bij bericht van 28 december 2023.
1.4.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 10 oktober 2007 met elkaar gehuwd. Het huwelijk van partijen is op 16 oktober 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 30 september 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, dat zij op 31 juli 2013 hebben ondertekend en dat – voor zover thans van belang – onder meer inhoudt:
“…….
Zorg/contactregeling
3. Ter zake alle aangelegenheden zullen partijen regelmatig en desgevraagd overleg
voeren en een eensluidend standpunt innemen.
Onderhouden van contacten
4. Als het kind bij de ene ouder is, zal deze ouder telefonisch- en emailcontact met de
ander ouder, mits dit geschiedt op een voor alle berokkenen aanvaardbare wijze, niet in
de weg staan.
…….
Omgangsregeling:
18. Partijen zijn de navolgende omgangsregeling overeengekomen in overleg met liet
kind:
a. De man zal de minderjarige eenmaal in de twee weken bij zich hebben op een
zaterdag van 13.00 uur tot 20.00 / 21.00 uur en op zondag van 13.00 uur tot 20.00 /
21
uur.
…….
Kinderalimentatie:
24. Partijen zijn overeengekomen dat de man een maandelijkse bijdrage voor kosten van
verzorging en opvoeding van € 136,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
25. Met ingang van 1 juli 2013 en zolang het kind minderjarig is en bij de vrouw woont,
betaalt de man aan de vrouw een alimentatie voor het kind van € 136,-- per maand.
…….”
2.4.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.5.
De man en de vrouw hebben ieder de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Zorgregeling
3.1.1.
De vrouw verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen van een week op en een week af, inclusief opbouw, dan wel een regeling door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer en vraagt afwijzing van het verzoek van de vrouw.
3.1.3.
De raad ziet nu geen mogelijkheden voor het vaststellen van een zorgregeling en adviseert de ouders eerst te gaan werken aan het verbeteren van de onderlinge verstandhouding. Voorts adviseert de raad aan de vrouw om op een voorzichtige en behoedzame manier aan de minderjarige te laten weten dat zij graag contact wenst.
3.1.4.
Zoals hiervoor in alinea 2.3. van deze beschikking is weergegeven zijn partijen in het ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen. Die regeling zag op de situatie waarin de minderjarige woonachtig was bij de vrouw. Inmiddels woont de minderjarige ongeveer drie jaar bij de man. In deze situatie beschouwt de rechtbank het verzoek van de vrouw als een verzoek tot wijziging van de in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling.
3.1.5.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.1.6.
Omdat de minderjarige inmiddels ongeveer drie jaar bij de man woont is er sprake van een wijziging van omstandigheden als hiervoor bedoeld en is de vrouw ontvankelijk in haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling.
3.1.7.
De rechtbank wijst het verzoek af en overweegt daartoe het volgende:
De situatie waarin de minderjarige na de echtscheiding van haar ouders bij de vrouw woonde is geëindigd omdat de vrouw een nieuwe relatie kreeg en de verstandhouding tussen de minderjarige en de nieuwe partner niet goed was. De minderjarige heeft dat beleefd als dat haar moeder voor haar nieuwe partner koos en niet voor haar; de minderjarige voelt dat ook nu nog steeds zo. Nadat de minderjarige bij haar vader is gaan wonen zijn de contacten tussen moeder en dochter heel beperkt geweest. In het kindgesprek heeft de minderjarige, die inmiddels de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, verteld dat ze geen behoefte heeft aan (een intensiever) contact met haar moeder. De minderjarige zit nu in haar eindexamenjaar en moet zich focussen op de toetsen en het examen, zodat zij na haar examen kan doorstromen naar het MBO. Ze weet niet wat te verwachten als het contact met haar moeder wordt hersteld en wenst op dit moment geen verstoring van haar dagelijkse leven. De minderjarige heeft wel toegezegd dat zij – als haar leven weer in wat rustiger vaarwater is gekomen en zij behoefte krijgt aan herstel van het contact met haar moeder – zij niet te trots of te koppig zal zijn om dat contact dan te zoeken.
3.1.8.
De rechtbank begrijpt dat het heel pijnlijk en verdrietig is voor de vrouw om het voorgaande van haar dochter te moeten horen. De wens van de vrouw tot herstel van het contact met haar dochter is goed invoelbaar. Anderzijds is de minderjarige inmiddels van een leeftijd waarop haar eigen mening zwaar weegt en waarbij haar belangen van opleiding en rust in een examenjaar moeten worden geëerbiedigd. Om deze redenen is wijziging van de zorgregeling in het ouderschapsplan wel aan de orde, maar niet op de manier waarop moeder dat nu wenst. Er zal worden beslist dat de zorgregeling, zoals deze is opgenomen in het ouderschapsplan, wordt beëindigd omdat de situatie waarin die regeling gold niet meer aan de orde is. Voorts wordt beslist dat het verzoek van de vrouw wordt afgewezen omdat vaststelling van een regeling als door haar verzocht thans niet in het belang van de minderjarige is.
3.2.
Informatieregeling
3.2.1.
De vrouw verzoekt een informatieregeling vast te stellen in die zin, dat de man elke twee maanden de vrouw schriftelijk informeert over de minderjarige, in ieder geval met informatie over gezondheid, school, sport en sociale contacten, inclusief een recente foto van minderjarige, een en ander op straffe van een dwangsom.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer en vraagt afwijzing van het verzoek van de vrouw, althans de informatieplicht te beperken tot maximaal twee keer per jaar.
3.2.3.
Op grond van artikel 1:253a lid 2 sub c BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen over de wijze waarop informatie over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.
3.2.4.
De rechtbank acht de hierna in het dictum opgenomen informatieregeling redelijk en niet in strijd met de belangen van de minderjarige. Een frequentie van viermaal per jaar is voldoende om de vrouw te informeren over alle belangrijke aangelegenheden ten aanzien van de minderjarige, waaronder in ieder geval moet worden begrepen informatie over de schoolresultaten, opleiding en in grote lijnen de gezondheid van de minderjarige.
3.2.5.
Bij deze beslissing heeft de rechtbank terdege oog gehad voor het standpunt van de minderjarige, die het niet nodig vindt dat haar moeder informatie over haar ontvangt. De rechtbank acht het voorstelbaar dat de inmiddels 16-jarige minderjarige in samenspraak met haar vader mee zal beslissen welke informatie over haarzelf naar de vrouw zal gaan. Het kan echter niet zo zijn dat aan de vrouw elke informatie over haar dochter wordt onthouden.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
3.3.1.
De man verzoekt een door de vrouw met ingang van 10 maart 2023 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 400,- per maand vast te stellen, althans een zodanige bijdrage en met ingang van zodanige datum als de rechtbank vermeent te behoren.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en vraagt afwijzing van het verzoek van de man, dan wel de bijdrage en de ingangsdatum in goede justitie vast te stellen en indien een bijdrage wordt vastgesteld:
  • te bepalen dat de achterstand van de man in betaling van de in het ouderschapsplan overeengekomen kinderbijdrage wordt afgetrokken van hetgeen de vrouw zal moeten gaan betalen en
  • te bepalen dat de vorderingen van de vrouw op de man vanwege door haar betaalde huwelijkse schulden in mindering komen op de kinderbijdrage.
3.3.3.
Ingevolge artikel 1:392, lid 1, onder a, BW zijn ouders jegens hun kinderen gehouden tot het verstrekken van levensonderhoud op grond van bloedverwantschap.
In het hiervoor in alinea 2.3. geciteerde ouderschapsplan zijn partijen een kinderbijdrage overeengekomen. Blijkens de tekst van het plan was die bijdrage alleen verschuldigd door de man aan de vrouw in de situatie waarin de minderjarige bij de vrouw woont. Omdat die situatie inmiddels is geëindigd is de overeengekomen bijdrage komen te vervallen en dient thans een geheel nieuwe beoordeling en vaststelling van de kinderbijdrage plaats te vinden.
3.3.4.
Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
De ingangsdatum
3.3.5.
Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden vastgesteld. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen.
Het verzoekschrift is op 23 juni 2023 bij de rechtbank ingediend, zodat de vrouw vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele vaststelling van de kinderbijdrage. Daarom zal de rechtbank 1 juli 2023 als ingangsdatum vaststellen.
De behoefte
3.3.6.
De behoefte van de minderjarige is niet eerder bepaald. Ter bepaling van de behoefte moet aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen, te verhogen met het kindgebonden budget, het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige worden bepaald. Partijen hebben tot aan de echtscheiding in 2013 in gezinsverband samengeleefd, zodat uitgegaan zal worden van de inkomensgegevens over het jaar 2013.
3.3.7.
De rechtbank bepaalt het NBI van de man over het jaar 2013 aan de hand van de door hem overgelegde bankafschriften van 8 juli 2013 en 8 januari 2014, waarin uitbetalingen van de WIA-uitkering van de man blijken van € 1.214,31 respectievelijk
€ 1.219,74 netto. Gelet op die bedragen en rekening houdende met 8% vakantiegeld becijfert de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2013 op € 1.575,88 of (afgerond) € 1.312,- per maand.
De algemene heffingskorting is in aanmerking genomen.
3.3.8.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over het jaar 2013 aan de hand van de jaaropgave over dat jaar, waarop een jaarloon staat genoemd van € 24.168,-, op
€ 1.560,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.3.9.
De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op
€ 2.872,- per maand. Er is niets gesteld of gebleken ten aanzien van het kindgebonden budget dat partijen ten tijde van hun huwelijk ontvingen. Derhalve gaat de rechtbank uit van een netto besteedbaar inkomen ter hoogte van laatstgenoemd bedrag.
3.3.10.
Hiervoor genoemd netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (0, levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie, een bedrag op van € 408,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 levert dat (volgens de aangehechte berekening) een bedrag van € 494,- per maand op, zodat de behoefte van de minderjarige wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
Draagkrachtberekening
3.3.11.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.3.12.
Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2023-2.
3.3.13.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 26.737,- ofwel € 2.228,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente specificaties van de WIA-uitkering van de man):
- WIA uitkering bruto € 2.246,56
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
De algemene heffingskorting is in aanmerking genomen.
3.3.14.
Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 5.705,- ofwel € 475,42 per maand, waar de man gelet op zijn inkomen recht op heeft.
3.3.15.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 33.499,- ofwel € 2.792,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties):
- basisloon € 3.515,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 203,85
- overige premies € 34,35
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.3.16.
De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)] en bedraagt € 270,- per maand.
3.3.17.
De draagkracht van de vrouw moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,- per maand, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)].
3.3.18.
De vrouw stelt in dit verband dat rekening gehouden moet worden met de door haar betaalde aflossingen van de huwelijkse schulden, te weten de schuld aan Fideaal en de schuld aan Agin.
De man heeft deze stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
3.3.19.
Uit de na de mondelinge behandeling van de zaak door partijen nog ingezonden berichten blijkt dat de rechtbank in een afzonderlijke procedure tussen partijen heeft beslist dat de maandelijkse termijnen, die de vrouw uit hoofde van de schulden heeft voldaan en in de toekomst nog zal voldoen, door de man aan haar moeten worden vergoed. Dit maakt dat de door de vrouw benoemde betalingsverplichtingen uit hoofde van schulden voor de vrouw niet langer “niet vermijdbaar” zijn, ook in het geval zij eerst over de door de man aan haar te betalen vergoedingen zal kunnen beschikken na executie van het vonnis.
3.3.20.
Om deze redenen houdt de rechtbank geen rekening met deze door de vrouw genoemde betalingsverplichtingen. De draagkracht van de vrouw bedraagt dus 70% x
[€ 2.792 – (0,3 x € 2.792 + 1.175)] = € 545,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.3.21.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 270 + € 545 = € 815) hoger is dan de behoefte van de minderjarigen (€ 494) moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 270 / € 815 x € 494 = € 164
het deel van de vrouw bedraagt: € 545 / € 815 x € 494 =
€ 330+
samen € 494
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 164,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 330,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.3.22.
Weliswaar is de verdeling van de zorg in geschil is en zal een regeling worden afgewezen, zodat er geen contact is tussen de vrouw en de minderjarige, toch zal de rechtbank rekening houden met een zorgkorting van 5% omdat de vrouw wel graag contact met de minderjarige wil hebben.
Conclusie
3.3.23.
Gezien het voorgaande is een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 305,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de man met ingang van 1 april 2024 eenmaal per kwartaal de vrouw zal informeren over alle belangrijke aangelegenheden ten aanzien van de minderjarige, waaronder in ieder geval moet worden begrepen informatie over de schoolresultaten, opleiding en de grote lijnen van de gezondheid van de minderjarige;
4.2.
bepaalt dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal voldoen:
  • met ingang van 1 juli 2023 een bedrag van € 305,- per maand en
  • met ingang van 1 januari 2024 een bedrag van € 324,- per maand,
voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van J.A. Faaij, griffier, op 31 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.