ECLI:NL:RBROT:2024:4317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
C/10/668561 / KG ZA 23-999
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opschorting van onbegeleide contacten en benoeming van een bijzondere curator in een kort geding tussen ouders van een minderjarige

In deze zaak, die op 14 februari 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de vrouw, de eiseres, om de onbegeleide contacten van de minderjarige met de man, de gedaagde, op te schorten en een bijzondere curator te benoemen. De vrouw stelt dat de minderjarige zich niet veilig voelt bij de man en dat de omgang onder de huidige omstandigheden niet in het belang van de minderjarige is. De man voert verweer en stelt dat het gedrag van de minderjarige voortkomt uit de slechte verstandhouding tussen hem en de vrouw. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de GI twijfelt aan de noodzaak van een bijzondere curator en pleit voor speltherapie, terwijl de Raad van mening is dat ouders zelf aan de slag moeten om de situatie te verbeteren.

De voorzieningenrechter overweegt dat de minderjarige in een kwetsbare positie verkeert en dat de ondertoezichtstelling is verlengd. De man heeft zich bereid verklaard om mee te werken aan de door de GI geadviseerde trajecten, wat door de voorzieningenrechter als positief wordt gezien. Er is een tijdelijke zorgregeling getroffen tussen de partijen, waarbij de minderjarige onder begeleiding van de moeder van de man zal zijn. De voorzieningenrechter wijst de vordering tot opschorting van de contacten af, evenals de vordering tot benoeming van een bijzondere curator, omdat de ondertoezichtstelling is verlengd en er geen belang meer is bij de benoeming van een curator. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de voorzieningenrechter heeft de regeling voor de omgang tussen de man en de minderjarige vastgelegd, met specifieke afspraken over de ophaal- en terugbrengmomenten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team familie
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer:
Cl10/668561 / KG ZA 23-999
Vonnis in kort geding van 14 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1], eiseres,
advocaat mr. N. Schuerman te Rotterdam, tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2], gedaagde,
advocaat mr. R.V. Paniagua te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 31 januari 2024. Daarbij zijn verschenen:
de vrou·w, bijgestaan door mr. G. Grijs namens haar advocaat; de man, bijgestaan door zijn advocaat;
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI), vertegenwoordigd door [naam 1];
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 2].

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige],geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats].
2.2.
Partijen zijn samen met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast.
2.3.
De minderjarige is onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van deze rechtbank van I februari 2023 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 16 februari 2024.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert - samengevat - om de onbegeleide contacten van de minderjarige met de man op te schorten en een bijzondere curator te benoemen die adviseert over het contact tussen de man en de minderjarige.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
De GI verklaart dat de minderjarige geen neutraal vaderbeeld heeft. Daardoor is de ontwikkeling van de minderjarige bedreigd. De GI twijfelt of het benoemen van een bijzondere curator meerwaarde heeft en is van mening dat speltherapie passender is voor de minderjarige.
3.4.
De raad is van mening dat de signalen die de minderjarige afgeeft passend zijn bij de hevige strijd die tussen ouders wordt gevoerd. Het benoemen van een bijzondere curator heeft geen zin. Ouders moeten in het kader van de ondertoezichtstelling met elkaar aan de slag om op die manier de minderjarige de kans te geven een neutraal beeld van haar vader te ontwikkelen.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de minderjarige zich niet veilig voelt bij de man omdat hij niet bij haar behoeften weet aan te sluiten. Zij komt na de omgangsmomenten erg overstuur thuis. Het forceren van omgang onder deze omstandigheden is niet in haar belang.
De man is van mening dat de minderjarige dit gedrag laat zien als gevolg van zijn slechte verstandhouding met de vrouw. De vrouw projecteert haar negatieve gevoelens ten opzichte van de man op de minderjarige, waardoor zij weerstand laat zien tegen contact met de man.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het niet goed gaat met de minderjarige. De onderbouwing van het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling van de GI getuigt daarvan, net als het gedrag dat de minderjarige vertoont rondom de omgangsmomenten. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het ingezette traject van omgang en hulpverlening is vastgelopen, omdat zowel vader als moeder hun medewerking daaraan in onvoldoende mate verlenen. De GI ziet alleen mogelijkheid tot verbetering van de situatie voor de minderjarige wanneer de man zijn medewerking verleent aan een traject bij NIKA en een traject bij Amzo. Daarmee kan worden bereikt dat de man beter in staat is aan te sluiten bij de behoeften van de minderjarige. De GI verklaart dat het goed zou zijn dat aan de vrouw psycho-educatie wordt gegeven op het vlak van identiteitsontwikkeling van minderjarigen en het effect van ouderverstoting.
4.3.
De man heeft zich na een schorsing van de mondelinge behandeling alsnog bereid verklaard zijn medewerking te verlenen aan de door de GI geadviseerde trajecten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man hiermee laat zien te begrijpen dat dit in het belang van de minderjarige is. In het verlengde daarvan merkt de voorzieningenrechter op
dat het van cruciaal belang is dat de man deze trajecten succesvol afrond. Indien dit niet lukt is het zeer de vraag of omgang tussen de man en de minderjarige tot stand kan komen. Voor de vrouw geldt dat het in het belang van de minderjarige is indien zij haar volledige medewerking verleent aan de psycho-educatie voornoemd. Beide partijen moeten zich op de aangegeven wijze inspannen in de verwachting dat dit ook het begrip voor elkaars positie en hun onderlinge verstandhouding zal verbeteren. Dit is allemaal in het belang van de minderjarige.
4.4.
Naar aanleiding van de getoonde bereidheid van de man hebben partijen overeenstemming bereikt over een tijdelijke zorgregeling die onder begeleiding van de moeder van de man zal plaatsvinden. De voorzieningenrechter zal deze regeling opnemen in dit vonnis. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat het van groot belang is dat de man de regeling stipt nakomt. Uitsluitend op die manie{ kan er een begin worden gemaakt van herstel van vertrouwen van de vrouw in de man. Dit vertrouwen, samen met een verbeterd zicht op de behoeften van de minderjarige, is de enige weg naar een volwaardige onbegeleide zorgregeling in de toekomst.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal de vordering ten aanzien van de omgang worden afgewezen. Aangezien bij beschikking van heden de ondertoezichtstelling is verlengd, zal de vordering tot benoeming van een bijzondere curator bij gebrek aan belang worden afgewezen, waarbij wordt opgemerkt dat de voorzieningenrechter haar twijfels heeft geuit over het nut van zo'n benoeming gelet op de leeftijd van de minderjarige te weten 4 jaar.
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de omgang hebben getroffen, te weten:
Met ingang van woensdag 7 februari 2024 zal de minderjarige iedere woensdag en zaterdag bij de man zijn. De moeder van de man haalt de minderjarige op woensdag om 14:15 uur uit school en de vrouw haalt de minderjarige dezelfde dag om 18:30 uur bij de moeder van de man op. In de vakanties haalt de moeder van de man de minderjarige om 14:15 uur bij de vrouw op.
Op zaterdag brengt de vrouw de minderjarige om 12:00 uur bij de moeder van de man en de man brengt de minderjarige dezelfde dag om 18:30 uur terug bij de vrouw;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.
,
"