3.3.Onderhoudsbijdrage
3.3.1.De man verzoekt wijziging van hiervoor genoemde beschikking van het Gerechtshof van 18 oktober 2017 in die zin, dat de in die beschikking vastgestelde overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige
met ingang van 1 december 2021 wordt bepaald op een bedrag van € 228,- per maand.
3.3.2.De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst over levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant.
Volgens vaste jurisprudentie moet in geval van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden een volledige herbeoordeling plaats vinden aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden.
3.3.4.Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank zal daarom de onderhoudsbijdrage opnieuw vaststellen.
3.3.5.Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de onderhoudsbijdrage moet worden gewijzigd. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen. Rechtbank sluit aan bij datum wijziging van omstandigheden en overweegt hiertoe het volgende.
3.3.6.Tussen partijen is niet in geschil dat de man in september 2021 zijn baan heeft verloren. Partijen hebben een afspraak gemaakt over een (tijdelijke) verlaging van de onderhoudsbijdrage. Hoe deze afspraak eruit heeft gezien is voor de rechtbank niet duidelijk, omdat partijen hierover beiden een eigen lezing hebben. Wel is de rechtbank duidelijk dat de man een ontslagvergoeding heeft ontvangen van € 27.500,- en dit bij het maken van een afspraak over een verlaging van de onderhoudsbijdrage, niet aan de vrouw heeft verteld. Als er een afspraak over verlaging van de onderhoudsbijdrage is gemaakt, is deze gebaseerd op onvolledige gegevens. De vraag die vervolgens voorligt, is hoe lang de man in staat moet worden geacht om met de ontslagvergoeding zijn inkomen tot het oude niveau aan te vullen. De man heeft in dit kader niets gesteld en de rechtbank oordeelt met de vrouw dat de man in staat was de in de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 18 oktober 2017 vastgestelde onderhoudsbijdrage van € 386,- tot 1 juli 2022 te betalen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat tot 1 juli 2022 het inkomensverlies van de man geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden vormde die zou moeten leiden tot wijziging van de onderhoudsbijdrage.
Vanaf 1 juli 2022 tot 1 januari 2023
3.3.7.Teneinde het inkomen van de man vanaf 1 juli 2022 te berekenen gaat de rechtbank uit van het gemiddelde dat de man in 2022 aan inkomen heeft genoten. Uit de stukken van de man blijkt dat hij vanaf 4 juli 2022 tot en met september 2022 een inkomen uit arbeid heeft van € 2.250,- per maand, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag en te verminderen met € 71,62 aan pensioenpremie. In de maand oktober 2022 bedroeg zijn brutoloon vanwege ziektegeld € 2.032,02 en was de ingehouden pensioenpremie € 107,22.
Verder neemt de rechtbank voor het jaar 2022 de werkloosheidsuitkering van € 22.749,- te vermeerderen met € 1.636,- aan betalingsonmacht mee in haar berekening, zoals blijkt uit de overgelegde jaaropgave van 2022 van het UWV. Omdat er sprake is van een aanzienlijke verlaging van inkomen is er sprake van een wijzing van omstandigheden en zal de rechtbank de onderhoudsbijdrage berekenen.
3.3.8.Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige in 2017 € 536,- per maand bedraagt. In 2022 bedraagt de geïndexeerde behoefte € 597,-.
Draagkracht van de onderhoudsplichtigen
3.3.9.Beoordeeld moet worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarige tussen de verschillende onderhoudsplichtigen moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van ieders draagkracht.
3.3.10.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van de verschillende onderhoudsplichtigen vastgesteld worden. Daarbij wordt gerekend met de tarieven van 2022-2.
3.3.11.De rechtbank bepaalt met de gegevens zoals benoemd in 3.3.7. en (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man rekening houdend met voornoemde inkomensgegevens, op € 2.156,- per maand.
3.3.12.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI +1.175] en bedraagt € 342,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
Toerekening van de draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen
3.3.13.De rechtbank zal hierna berekenen hoe de draagkracht van de man naar rato van de behoefte van de kinderen toegerekend moet worden aan ieder van de kinderen ten opzichte van wie hij onderhoudsplichtig is. De man heeft een wettelijke onderhoudsplicht ten aanzien van twee kinderen.
3.3.14.Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat bij onderhoudsverplichtingen jegens kinderen uit verschillende relaties het voor onderhoud beschikbare bedrag tussen die kinderen in beginsel gelijkelijk wordt verdeeld, tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven. Van deze omstandigheden is gebleken. Omdat het verschil in behoefte van de minderjarige groot is, zal de rechtbank de toerekening van de draagkracht naar rato van de behoefte van de minderjarigen vaststellen.
De man heeft gesteld dat zijn aandeel in de behoefte van [naam minderjarige 2] € 185,- bedraagt. Omdat de vrouw dit gestelde aandeel niet heeft betwist zal de rechtbank rekenen met deze bedrag. De twee kinderen ten opzichte van wie de man een wettelijke onderhoudsplicht heeft, hebben dan een totale behoefte van € 782,- per maand ( [naam minderjarige 1] € 597,- per maand, [naam minderjarige 2] € 185,- per maand), zodat van de draagkracht van de man een bedrag van € 261,- in de draagkrachtvergelijking ten behoeve van [naam minderjarige 1] wordt betrokken.
3.3.15.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de vrouw over het jaar 2022 op € 1.144,- per jaar, op basis van het inkomen van de vrouw van € 9.766,- zoals blijkt uit de inkomstenbelasting 2022.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Rekening is gehouden met kindgebonden budget van € 4505,- per jaar.
De draagkracht van de vrouw is € 25,-.
3.3.16.Omdat de gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw op basis van de toegerekende draagkracht lager is dan de behoefte van [naam minderjarige 1] kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven.
3.3.17.Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een zorgkorting van 25%. De rechtbank zal dan ook rekening houden met deze zorgkorting.
3.3.18.Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarige te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Omdat de helft van dit tekort hoger is dan de zorgkorting kan de man de zorgkorting niet in mindering brengen op de eerder berekende bijdrage.
3.3.19.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 261,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Er is dus sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden en de rechtbank en de rechtbank zal de onderhoudsbijdrage daarom wijzigen en genoemd bedrag bepalen als onderhoudsbijdrage.
Vanaf 1 januari 2023 tot 7 november 2023
3.3.20.De rechtbank is van oordeel dat er vanaf 1 januari 2023 opnieuw sprake is van een wijzing van omstandigheden, omdat de man vanaf die datum een WW-uitkering van
€ 1.256,- per maand, exclusief vakantiegeld, van het UWV ontving.
3.3.21.Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige geïndexeerd naar 2023 € 617,- per maand bedraagt. Het geïndexeerde aandeel in de behoefte van [naam minderjarige 2] bedraagt € 191,-.
Draagkracht van de onderhoudsplichtigen
3.3.22.Beoordeeld moet worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarige tussen de verschillende onderhoudsplichtigen moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van ieders draagkracht.
3.3.23.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van de verschillende onderhoudsplichtigen vastgesteld worden. Daarbij wordt gerekend met de tarieven van 2023-1.
3.3.24.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man rekening houdend met het inkomen dat de man per maand ontving van het UWV, op € 1.111,- per maand.
3.3.25.Omdat de man een uitkering van het UWV ontving, had de man een inkomen op bijstandsniveau. Zijn draagkracht wordt daarom aan de hand van de draagkrachttabel behorende bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie vastgesteld op het minimumbedrag van € 50,- per maand.
Toerekening van de draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen
3.3.26.De rechtbank verwijst met betrekking tot de toerekening van de draagkracht naar rato naar hetgeen onder 3.3.13 en 3.3.14 is overwogen. De twee kinderen ten opzichte van wie de man een wettelijke onderhoudsplicht heeft, hebben een totale behoefte van € 808,- per maand ( [naam minderjarige 1] € 617,- per maand, [naam minderjarige 2] € 191,- per maand), zodat van de draagkracht van de man een bedrag van € 38,- in de draagkrachtvergelijking ten behoeve van [naam minderjarige 1] wordt betrokken.
3.3.27.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) bepaald het NBI van de vrouw over het jaar 2023 op € 1.350,- per jaar, op basis van het inkomen van de vrouw van € 9.766,- zoals blijkt uit de overgelegde stukken van de vrouw waarin zij stelt dat dit haar inkomen is. De man heeft dit inkomen niet betwist en de rechtbank zal dan ook voor deze periode rekenen met dit inkomen.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Rekening is gehouden met kindgebonden budget van € 5.501,- per jaar.
De draagkracht van de vrouw is € 25,-.
3.3.28.Omdat de gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw op basis van de toegerekende draagkracht lager is dan de behoefte van [naam minderjarige 1] kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven.
3.3.29.Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een zorgkorting van 25%. De rechtbank zal dan ook rekening houden met deze zorgkorting.
3.3.30.Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarige te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Omdat de helft van dit tekort hoger is dan de zorgkorting kan de man de zorgkorting niet in mindering brengen op de eerder berekende bijdrage.
3.3.31.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 38,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Er is dus sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden en de rechtbank en de rechtbank zal de onderhoudsbijdrage daarom wijzigen. Omdat de man heeft verzocht een bijdrage te betalen van (minimaal) € 228,- per maand, zal de rechtbank dit bedrag als onderhoudsbijdrage bepalen.
Vanaf 7 november 2023 en verder
3.3.32.Uit de stukken van de man blijkt dat de man vanaf november 2023 weer inkomsten heeft uit arbeid. Gelet daarop is er sprake van een wijziging van omstandigheden.
3.3.33.De rechtbank verwijst met betrekking tot de behoefte naar het geen onder 3.3.24 is overwogen.
Draagkracht van de onderhoudsplichtigen
3.3.34.Beoordeeld moet worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarige tussen de verschillende onderhoudsplichtigen moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van ieders draagkracht.
3.3.35.Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van de verschillende onderhoudsplichtigen vastgesteld worden. Daarbij wordt gerekend met de tarieven van 2023-2.
3.3.36.Uit de stukken van de man blijkt dat de man een inkomen uit arbeid heeft van
€ 637,28 bruto per week.
3.3.37.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man rekening houdend met de inkomensgegevens van, op € 2.438,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.3.38.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.680] en bedraagt € 372,- per maand.
Toerekening van de draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen
3.3.39.De rechtbank zal hierna berekenen hoe de draagkracht van de man naar rato van de behoefte van de kinderen toegerekend moet worden aan ieder van de kinderen ten opzichte van wie hij onderhoudsplichtig is. De man heeft een wettelijke onderhoudsplicht ten aanzien van twee kinderen.
3.3.40.De rechtbank verwijst met betrekking tot de toerekening van de draagkracht naar rato naar hetgeen onder 3.3.13 en 3.3.14 is overwogen. De twee kinderen ten opzichte van wie de man een wettelijke onderhoudsplicht heeft, hebben een totale behoefte van € 808,- per maand ( [naam minderjarige 1] € 617,- per maand, [naam minderjarige 2] € 191,- per maand), zodat van de draagkracht van de man een bedrag van € 284,- in de draagkrachtvergelijking ten behoeve van [naam minderjarige 1] wordt betrokken.
3.3.41.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) bepaald het NBI van de vrouw over het jaar 2023 op € 1.350,- per jaar, op basis van het inkomen van de vrouw van € 9.766,- zoals blijkt uit de overgelegde stukken van de vrouw waarin zij stelt dat dit haar inkomen is. De man heeft dit inkomen niet betwist en de rechtbank zal dan ook voor deze periode rekenen met dit inkomen.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Rekening is gehouden met kindgebonden budget van € 5.501,- per jaar.
De draagkracht van de vrouw is € 25,-.
3.3.42.Omdat de gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw op basis van de toegerekende draagkracht lager is dan de behoefte van [naam minderjarige 1] kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven.
3.3.43.Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een zorgkorting van 25%. De rechtbank zal dan ook rekening houden met deze zorgkorting.
3.3.44.Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarige te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Omdat de helft van dit tekort gelijk is dan de zorgkorting kan de man de zorgkorting niet in mindering brengen op de eerder berekende bijdrage.
3.3.45.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 284,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Er is dus sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden en de rechtbank en de rechtbank zal de onderhoudsbijdrage daarom wijzigen.
3.3.46.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 284,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, uitgaand van de tarieven 2023. Omdat de kinderbijdrage in 2024 wordt vastgesteld, zal de rechtbank dit bedrag per 1 januari 2024 verhogen met een percentage gelijk aan de wettelijke indexering. Het indexeringspercentage per 1 januari 2024 is vastgesteld op 6,2%, zodat de rechtbank de door de man te betalen onderhoudsbijdrage per laatstgenoemde datum bepaalt op € 302,- per maand.