ECLI:NL:RBROT:2024:4451

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/10/654281 / FA RK 23-1881
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning minderjarige en omgangsregeling

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 7 maart 2024, wordt vervangende toestemming verleend aan de man voor de erkenning van zijn niet erkende minderjarige kind, [minderjarige 2]. De rechtbank overweegt dat de man de verwekker is van [minderjarige 2] en dat er geen bewijs is dat de erkenning de evenwichtige ontwikkeling van het kind in gevaar zou brengen. De vrouw, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verzet aangetekend tegen de erkenning, maar de rechtbank oordeelt dat haar belangen niet zwaarder wegen dan die van de man en het kind. De rechtbank wijst ook op het belang van statusvoorlichting voor [minderjarige 2], die nog niet heeft plaatsgevonden, maar dit staat de erkenning niet in de weg.

Daarnaast heeft de man verzocht om wijziging van de omgangsregeling met zijn oudste minderjarige, [minderjarige 1], en om een omgangsregeling met [minderjarige 2] vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling met [minderjarige 1] af, omdat de minderjarige heeft aangegeven geen contact te willen met haar vader, die momenteel in detentie zit. De rechtbank oordeelt dat een omgangsregeling met [minderjarige 2] ook niet kan worden vastgesteld, omdat er eerst statusvoorlichting moet plaatsvinden. De rechtbank stelt een informatieregeling vast, waarbij de vrouw de man tweemaal per jaar op de hoogte moet stellen van belangrijke zaken met betrekking tot [minderjarige 1]. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/654281 / FA RK 23-1881
Beschikking van 7 maart 2024 over vervangende toestemming voor erkenning/de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht/de informatieregeling
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
feitelijk verblijvende in [detentieadres] ,
advocaat mr. D.E. Post te Heerhugowaard.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. F.J.M. Hamers te Rotterdam.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
[naam 3], advocaat te Rotterdam, hierna te noemen de bijzondere curator.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 1 mei 2023, waarbij [naam 3] is benoemd tot bijzondere curator over de jongste minderjarige;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator van 14 juni 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 17 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels namens zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen “de raad”, vertegenwoordigd door [naam 4] .
1.3.
De oudste minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 1] .
2.3.
Uit de vrouw is geboren:
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 2] .
2.4.
De man is de verwekker van [minderjarige 2] .
2.5.
[minderjarige 2] is niet erkend.
2.6.
De vrouw onthoudt de man toestemming tot erkenning van [minderjarige 2] .
2.7.
De vrouw oefent van rechtswege het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.8.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2012 zijn opgenomen de tussen partijen getroffen regelingen als neergelegd in het door partijen ondertekende zorgmodel van 28 augustus 2012.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 1 mei 2023 heeft de rechtbank de zaak met betrekking tot de afstamming van [minderjarige 2] aangehouden. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van dat onderwerp is opgenomen in die beschikking.
3.2.
Vervangende toestemming
3.2.1.
Het verzoek strekt tot het aan de man verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 2] .
3.2.2.
De vrouw voert verweer.
3.2.3.
De bijzondere curator adviseert het verzoek af te wijzen.
3.2.4.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan vervangende toestemming worden verleend, tenzij de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt, mits de man de verwekker is van de minderjarige.
3.2.5.
De rechtbank moet daarbij de belangen van [minderjarige 2] , de man en de vrouw wegen. De vrouw heeft met name belang bij het in stand houden van een ongestoorde verhouding met [minderjarige 2] . De man heeft belang bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen hem en [minderjarige 2] . De belangen van [minderjarige 2] kunnen zowel zijn gelegen in een ongestoorde verhouding met de vrouw als in het ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de man.
Die afweging mag niet leiden tot schade aan de belangen van [minderjarige 2] of de vrouw. Van schade aan de belangen van [minderjarige 2] is sprake als ten gevolge van de erkenning voor [minderjarige 2] een reëel risico ontstaat dat [minderjarige 2] wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
3.2.6.
Omdat tussen partijen vaststaat dat de man de verwekker is van [minderjarige 2] , overweegt de rechtbank ten aanzien van de belangenafweging als volgt.
De erkenning stelt de familierechtelijke betrekking van de man tot [minderjarige 2] vast en is als zodanig in het belang van de man en [minderjarige 2] . Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is niet gebleken dat door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 2] in het gedrang komt. Gebleken is dat [minderjarige 2] nog geen statusvoorlichting heeft gehad, maar dit staat niet in de weg aan erkenning van [minderjarige 2] door de man. Erkenning is immers een juridische handeling die losstaat van statusvoorlichting. Gebleken is dat de man bij vonnis van 9 december 2019 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar wegens doodslag op de vader van de vrouw. De man is nog niet definitief veroordeeld, want bij uitspraak van de Hoge Raad van 4 juli 2023 is de uitspraak van het hof op formele gronden vernietigd en is de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag. Voor zover de vrouw heeft bedoeld te stellen dat zij, als de man [minderjarige 2] erkent, vanwege de omstandigheden die tot de detentie van de man hebben geleid onder stress komt te staan, waardoor zij niet (meer) goed voor [minderjarige 2] kan zorgen als gevolg waarvan een reëel risico ontstaat dat [minderjarige 2] wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling, heeft zij dat onvoldoende onderbouwd. Dit geldt ook voor zover de vrouw heeft bedoeld te stellen dat, als de man [minderjarige 2] erkent, haar belang bij het in stand houden van een ongestoorde verhouding met [minderjarige 2] zal schaden. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw in staat is om de situatie waarin sprake is van een juridische band tussen de man en [minderjarige 2] te accepteren en te hanteren. De rechtbank zal de man dan ook vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige 2] verlenen.
3.2.7.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal op die manier beslissen.
3.3.
Regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna ook: omgangsregeling)
3.3.1.
De man verzoekt – naar de rechtbank begrijpt – de beschikking van 19 december 2012 en het daarin tussen partijen overeengekomen zorgmodel van 28 augustus 2012 te wijzigen ten aanzien van de omgangsregeling met [minderjarige 1] voor de periode dat hij in detentie zit. Daarnaast verzoekt de man, voor de periode dat hij in detentie zit, een omgangsregeling met [minderjarige 2] vast te stellen.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
Omgangsregeling [minderjarige 1]
3.3.3.
De rechtbank kan op verzoek van de ouders of van een van hen op grond van artikel 1:377a lid 2 BW in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over de omgang of een door ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.3.4.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd als:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkelingen van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.3.5.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van gewijzigde omstandigheden alleen al omdat de man in detentie zit. Dit betekent dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek tot wijziging van de omgangsregeling.
3.3.6.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de weerstand bij [minderjarige 1] tot contact met de man, een omgangsregeling op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] . De man heeft [minderjarige 1] voor het laatst gezien in januari 2018. Sindsdien heeft hij geen contact meer gehad met [minderjarige 1] . Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] gezegd dat zij niet bij haar vader op bezoek wil gaan in de gevangenis en dat zij geen contact wil met hem. Wat er is gebeurd met haar opa en een vader die in de gevangenis zit, vindt [minderjarige 1] heel lastig. [minderjarige 1] wijst ieder contact met haar vader af, want dit levert op dit moment alleen pijn en verdriet op. De man is nog niet definitief veroordeeld, maar de gebeurtenis met opa en de gevangenisstraf van de man hebben een enorme impact op [minderjarige 1] . Sinds [minderjarige 1] op de middelbare school zit, gaat het wat beter met haar, maar een bezoek aan haar vader in de gevangenis zal voor veel spanning zorgen. Overigens zegt de man tijdens de mondelinge behandeling dat hij het [minderjarige 1] niet wil aandoen om hem in de gevangenis te bezoeken. De rechtbank zal het verzoek van de man tot wijziging van de omgangsregeling met [minderjarige 1] voor de periode dat hij in detentie zit, dan ook afwijzen.
Omgangsregeling [minderjarige 2]
3.3.7.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige 2] voor de periode dat hij in detentie zit, afwijzen. [minderjarige 2] heeft nog geen statusvoorlichting gehad en naar het oordeel van de rechtbank moet dit eerst gebeuren voordat een begin kan worden gemaakt met enige vorm van contact tussen [minderjarige 2] en de man. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat tijdens de mondelinge behandeling zowel door de raad als door de rechtbank de vrouw is gewezen op een spoedige statusvoorlichting aan [minderjarige 2] . Voorkomen moet worden dat [minderjarige 2] van een ander dan zijn moeder hoort wie zijn biologische vader is. Als [minderjarige 2] het van een ander hoort, is de kans groot dat zijn vertrouwen in de vrouw hierdoor wordt beschadigd. Dit is niet in het belang van [minderjarige 2] . De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zij 4 jaar geleden bij het CJG hulp heeft gezocht over deze kwestie en dat deze haar toen hebben geadviseerd voorlopig niets te doen. [minderjarige 2] is inmiddels 8 jaar en het advies van het CJG van 4 jaar geleden is niet meer actueel. De vrouw wordt geadviseerd contact op te nemen met het CJG of een andere instantie om te vragen op welke manier zij [minderjarige 2] het beste kan voorlichten over wie zijn vader is en of zij de vrouw daarbij kunnen helpen.
3.4.
Informatieregeling
3.4.1.
De man verzoekt een informatieregeling vast te stellen.
3.4.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
Op grond van artikel 1:377b BW is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen over daarover te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat indien het belang van het kind zulks vereist de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve kan bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.4.4.
Het verzoek van de man betreft alleen informatie over [minderjarige 1] . Omdat er geen contact is tussen de man en de vrouw en de man via de vrouw geen informatie over [minderjarige 1] ontvangt, zal de rechtbank een informatieregeling vaststellen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet uitgesloten is dat in de toekomst sprake zal zijn van (enige vorm van) contactherstel. Als de man wordt geïnformeerd over [minderjarige 1] kan meer inhoud worden gegeven aan eventueel toekomstig contact tussen de man en [minderjarige 1] . Gelet op de situatie van de vrouw in het licht van de omstandigheden die tot de detentie van de man hebben geleid, zal de rechtbank de frequentie beperking tot tweemaal per jaar en wel in maart en september. De rechtbank zal in lijn hiermee beslissen op het verzoek van de man.
3.5.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent [naam 1] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] vervangende toestemming voor erkenning van:
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 2] ;
4.2.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 7 maart 2024 als beëindigd;
4.3.
bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van 7 maart 2024 tweemaal per jaar, in maart en september, via brievenpost een recente foto van [minderjarige 1] doet toekomen en hem tevens schriftelijk informeert over (belangrijke) aangelegenheden over [minderjarige 1] ;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, op 7 maart 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.