ECLI:NL:RBROT:2024:4452

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/10/664226 / FA RK 23-6123
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eenhoofdig gezag en zorgregeling met groot wantrouwen over veiligheid minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2024, zijn de verzoeken van een vrouw en een man betreffende het ouderlijk gezag en de zorgregeling voor hun minderjarige kind aan de orde. De vrouw verzoekt om eenhoofdig gezag, terwijl de man verzoekt om een zorgregeling waarbij hij de minderjarige eenmaal per veertien dagen een weekend bij zich heeft. De vrouw heeft grote zorgen over de veiligheid van de minderjarige tijdens de omgang met de man, vooral na een incident waarbij de man verdacht werd van aanranding. De rechtbank constateert dat er een groot wantrouwen bestaat tussen de partijen en dat de vrouw alleen openstaat voor begeleide omgang. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 februari 2024 is gebleken dat de vrouw en de man bereid zijn om deel te nemen aan het traject 'Ouderschap in Overleg' van de Raad voor de Kinderbescherming, om zo tot een oplossing te komen voor hun geschillen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de uitkomst van dit traject. Tevens is er overeenstemming bereikt over de kinderbijdrage, die de man aan de vrouw zal betalen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en verzocht om een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming voor de pro-formadatum van 1 mei 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/664226 / FA RK 23-6123
Beschikking van 16 februari 2024 over het ouderlijk gezag/ de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: de omgangsregeling) en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. R. van Noord te Ridderkerk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 22 augustus 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, gedateerd 6 november 2023;
  • het bericht met bijlagen van de man van 25 september 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 31 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 9 februari 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • partijen en advocaten voornoemd;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3].

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 31 augustus 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 22 mei 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
2.1.1.
Bij vorengenoemde beschikking is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw bepaald.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats].
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

3.De beoordeling

3.1.
Overeenstemming ten aanzien van de kinderbijdrage
3.1.1.
Partijen hebben ter zitting uiteindelijk overeenstemming bereikt met betrekking tot de door de vrouw verzochte kinderbijdrage, in die zin dat de man met ingang van 1 september 2023 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal voldoen van € 50,- per maand.
3.1.2.
De rechtbank zal de onderlinge regeling die partijen hebben getroffen opnemen in deze beschikking. Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing. Gelet hierop en omdat de ingangsdatum van de vast te stellen kinderbijdrage in een eerder kalenderjaar ligt dan de datum van deze beschikking wordt de kinderbijdrage van € 50,- per maand met ingang van 1 januari 2024 geïndexeerd als hierna is vermeld.
3.2.
Het ouderlijk gezag en de zorgregeling
3.2.1.
De vrouw verzoekt haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek, naar de rechtbank begrijpt, primair te bepalen dat hij de minderjarige eenmaal per veertien dagen een weekend voor bezoek bij zich zal hebben. Subsidiair verzoekt de man de zorgregeling te laten begeleiden door derden of instellingen, die daartoe voldoende gekwalificeerd zijn.
3.2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de man aangegeven dat hij zich niet meer kan vinden in een contactregeling onder begeleiding van een derde.
3.2.4.
De vrouw is in 2018 met de minderjarige (met toestemming van de man) vertrokken naar Curaçao en is in 2021 weer naar Nederland teruggekeerd met de minderjarige. Gedurende de periode dat de vrouw met de minderjarige op Curaçao verbleef, was er fysiek contact tussen de man en de minderjarige op de momenten dat de man op vakantie was op Curaçao.
3.2.5.
Tussen partijen bestaat een groot wantrouwen over en weer.
De vrouw staat niet onwelwillend ten opzichte van contact tussen de man en de minderjarige, maar wil dat deze contacten onder begeleiding zullen plaatsvinden. Kort voor haar terugkeer naar Nederland heeft de vrouw een brief ontvangen van Veilig Thuis waarin is aangegeven dat de man verdacht werd van aanranding van een minderjarig meisje. Hoewel de aanklacht tegen de man is geseponeerd kan de vrouw niet open staan voor onbegeleide omgang omdat zij zekerheid wil hebben dat de omgang tussen de man en de minderjarige veilig is. Hierbij speelt mee dat recentelijk een inmiddels volwassen dochter van de vrouw heeft aangegeven dat zij in het verleden een slechte ervaring met de man heeft gehad, waarvoor zij nog steeds onder behandeling is. Dit maakt dat de vrouw op dit moment alleen openstaat voor begeleide omgang. De vrouw geeft aan dat de minderjarige haar vader mist en dat zij zich op dit moment door hem in de steek gelaten voelt. Na de terugkeer van de man in Nederland in 2021 is er slechts tweemaal contact geweest tussen de man en de minderjarige.
De man wenst het ouderlijk gezag te behouden. Op dit moment heeft hij geen contact met de minderjarige en het ouderlijk gezag is eigenlijk nog het enige wat hem bindt met de minderjarige. Zonder een vorm van gezag vreest de man dat de minderjarige helemaal uit zijn gezichtsveld zal verdwijnen.
De man betwist met klem de beschuldigingen die door de vrouw naar voren worden gebracht met betrekking tot het vermeend grensoverschrijdende gedrag. De man staat niet open voor begeleid contact met de minderjarige, omdat hij naar zijn mening dan indirect wordt bestempeld als iets wat hij niet is.
3.2.6.
De kinderrechter geeft partijen tijdens de mondelinge behandeling mee dat de kern van het probleem is gelegen in de angst van de vrouw dat er geen veilige omgang tussen de minderjarige en de man mogelijk is zonder begeleiding.
Deze overtuiging, al dan niet terecht, kan naar het oordeel van de kinderrechter niet worden genegeerd omdat dit niet zal leiden tot een oplossing van het probleem. De minderjarige mist haar vader en zij heeft recht op onbelast contact met hem. Partijen moeten hierover, in het belang van hun kind, met elkaar het gesprek aangaan, waarbij ook ter sprake moet komen wat de man kan doen om de vrouw in haar angst gerust te stellen. Partijen zijn zoals de stand van zaken nu is het meest gebaat aan bemiddeling van een instantie met gezag.
3.2.7.
Vervolgens is met partijen gesproken over de mogelijkheid van deelname aan de onderzoeksmethode van de raad: 'Ouderschap in Overleg'. Anders dan bij een regulier raadsonderzoek gaan bij deze methode beide ouders tezamen met twee raadsmedewerkers in gesprek en is het onderzoek in beginsel van korte duur. Bekeken wordt op welke punten ouders elkaar kunnen vinden en op welke punten er geschillen blijven bestaan. De minderjarige kan bij het onderzoek worden betrokken. Tijdens de gesprekken informeren de raadsmedewerkers ouders hoe zij tegen de geschillen aankijken en wat zij denken dat in het belang van de minderjarige is. Als de geschillen blijven bestaan, wordt het advies van de raad aan de rechtbank gericht op die geschillen.
3.2.8.
Partijen verklaren zich tijdens de mondelinge behandeling bereid het traject 'Ouderschap in Overleg' met de raad in te gaan.
3.2.9.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak in afwachting van de uitkomst van het traject 'Ouderschap in Overleg' aanhouden tot na te noemen datum.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Omdat ten aanzien van het ouderlijk gezag en de zorgregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de man aan de vrouw:
  • met ingang van 1 september 2023 tot en met 31 december 2023, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal voldoen € 50,- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2024, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling, zal voldoen € 26,55 per maand;
4.2.
verklaart deze beschikking, tot zover, uitvoerbaar bij voorraad;
en voordat verder wordt beslist:
4.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 mei 2024 PRO FORMA;
4.4.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, om onderzoek of andere bemoeienis (Ouderschap in Overleg) over het ouderlijk gezag en de zorgregeling en tegen bedoelde datum aan de rechtbank (verkort) te rapporteren en advies uit te brengen;
4.5.
bepaalt dat partijen, hun advocaten en de raad voor de kinderbescherming op de pro-formadatum niet tijdens de mondelinge behandeling behoeven te verschijnen.
4.6.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in de onderhavige zaak de verzochte rapportage heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna – als nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 16 februari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.