ECLI:NL:RBROT:2024:4469

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/10/650996 / FA RK 23-273 en C/10/654968 / FA RK 23-2223
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorgregeling tussen partijen met Turkse nationaliteit

Op 3 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een echtscheidingszaak tussen een man en een vrouw, beiden met de Turkse nationaliteit. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C. van 't Hek, verzocht om de echtscheiding en stelde dat het huwelijk duurzaam was ontwricht. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E. Hoogenraad, betwistte de duurzame ontwrichting niet en deed een gelijkluidend verzoek. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om te beslissen, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland was. De rechtbank sprak de echtscheiding uit, omdat het verzoek niet werd weersproken en op de wet was gegrond.

Daarnaast werd er een zorgregeling vastgesteld voor hun minderjarige kind, geboren in 2018. De man verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen, terwijl de vrouw verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar. De rechtbank oordeelde dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw zou zijn, maar dat de man ook recht had op zorgmomenten. De rechtbank wees het verzoek van de man om de zorgregeling uit te breiden af, maar stemde in met de bestaande regeling, die goed bleek te functioneren.

Verder werden er afspraken gemaakt over de huur van de echtelijke woning, de kinderbijdrage en de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen. De rechtbank bepaalde dat elke partij zijn eigen proceskosten zou dragen. De beschikking werd uitvoerbaar verklaard, met uitzondering van de echtscheiding en het huurrecht. Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers / rekestnummers: C/10/650996 / FA RK 23-273 en
C/10/654968 / FA RK 23-2223
Beschikking van 3 april 2024 over de echtscheiding
in de zaak van:
[naam 1], de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. A.C. van 't Hek te Dordrecht,
t e g e n
[naam 2], de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.E. Hoogenraad te Maassluis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 13 januari 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 23 maart 2023;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van 17 mei 2023;
  • het aanvullende verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 1 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 maart 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] op [datum] .
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen hebben de Turkse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Scheiding
3.1.1.
De man verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.1.2.
De vrouw betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet en doet een gelijkluidend verzoek.
3.1.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland is en partijen geen rechtskeuze voor Turks recht hebben gedaan, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht op het verzoek te beslissen.
3.1.4.
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, moet een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
3.1.5.
Door de man is geen ouderschapsplan overgelegd
.Omdat de man voldoende heeft gemotiveerd dat het voor hem op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
3.1.6.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
3.2.
Verblijfplaats
3.2.1.
De man verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem zal zijn.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn.
3.2.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.
3.2.4.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
3.2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en het verzoek van de man afwijzen.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
De man verzoekt, na wijziging van zijn oorspronkelijke verzoek tijdens de mondelinge behandeling, een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen als volgt:
-primair iedere week en subsidiair eens per twee weken van zondag 11:00 uur tot maandag naar school;
-iedere dinsdag uit school tot woensdag 17:00 uur inclusief de helft van de vakantie- en feestdagen alsmede de verjaardag van vader en Vaderdag.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt om de zorgregeling te bepalen die als voorlopige voorziening is vastgesteld te weten: iedere dinsdag haalt de man de minderjarige uit school en verblijft zij bij hem tot woensdag 17:00 uur.
3.3.3.
De raad adviseert om naast de doordeweekse omgang ook eens per twee weken in het weekend omgang te laten plaatsvinden.
3.3.4.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling.
3.3.5.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
3.3.6.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de huidige zorgregeling die als voorlopige voorziening is vastgesteld al geruime tijd goed verloopt. De vrouw stelt dat uitbreiding van die regeling niet in het belang van de minderjarige is omdat zij bij de man niet genoeg duidelijkheid krijgt, onder meer omdat de man andere leefregels hanteert en soms ook met de minderjarige bij zijn vriendin in Den Haag verblijft. Dat is verwarrend voor de minderjarige, aldus de vrouw. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Omdat de bestaande regeling goed verloopt en het goed gaat met de minderjarige, is de rechtbank van oordeel dat uitbreiding daarvan zoals door de man verzocht in haar belang is. Dat er bij de man andere regels gelden is inherent aan een zorgregeling en niet gebleken is dat dit een negatief effect heeft op de minderjarige, terwijl gesteld noch gebleken is dat de man niet goed voor de minderjarige zorgt. Bovendien heeft de man verklaard dat zijn relatie is verbroken, zodat verblijf met de minderjarige op een ander adres niet meer aan de orde is. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de minderjarige ook geregeld een volledig weekend met de vrouw moet kunnen doorbrengen, zal de rechtbank het primaire verzoek van de man afwijzen en het subsidiaire verzoek toewijzen. Het verzoek over de doordeweekse dag en de vakantieverdeling zal ook worden toegewezen, aangezien daarover tussen partijen overeenstemming bestaat.
3.4.
Voortgezet gebruik woning
3.4.1.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek om het voortgezet gebruik van de woning ingetrokken.
3.4.2.
De rechtbank zal het verzoek afwijzen omdat de gronden daarvan niet meer kunnen worden onderzocht.
3.5.
Huurrecht woning
3.5.1.
De vrouw verzoekt het huurrecht van de woning.
3.5.2.
De man stemt in met het verzoek.
3.5.3.
Omdat de echtelijke woning in Nederland staat, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht op het verzoek te beslissen.
3.5.4.
De rechtbank beslist volgens het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
3.6.
Kinderbijdrage
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de kinderbijdrage en hebben de rechtbank verzocht deze overeenstemming op te nemen in de beschikking. De rechtbank zal hiertoe overgaan.
3.7.
Verdeling
3.7.1.
Partijen zijn in een beperkte gemeenschap van goederen gehuwd.
3.7.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de verdeling van de beperkte gemeenschap en hebben de rechtbank verzocht deze overeenstemming op te nemen in de beschikking. De rechtbank zal hiertoe overgaan.
3.8.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaats] ;
4.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
4.3.
stelt vast dat de minderjarige in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zal zijn als volgt:
-eens in de 2 weken van zondag 11:00 uur tot maandag naar school;
-iedere dinsdag uit school tot woensdag 17:00 uur;
-de helft van de vakantie- en feestdagen;
-op de verjaardag van de man;
-op Vaderdag;
4.4.
bepaalt dat de vrouw met ingang van heden zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, huurster zal zijn van de echtelijke woning aan [adres] ;
4.5.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de kinderbijdrage hebben getroffen, te weten dat de man aan de vrouw met ingang van heden, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige steeds bij vooruitbetaling zal voldoen
€ 25,- per maand;
4.6.
neemt op in deze beschikking de onderlinge regeling die partijen ter zake de verdeling hebben getroffen, te weten:
De auto van het merk Opel, type Corsa wordt toegedeeld aan de man zonder verrekening van de waarde met de vrouw. De vrouw krijgt van de man de inloggegevens van de spaarrekening van de minderjarige en partijen houden deze rekening gemeenschappelijk, waarbij het saldo bestemd is voor de minderjarige zodra zij meerderjarig is;
4.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht;
4.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.W. Panhuizen, griffier, op 3 april 2024.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.