ECLI:NL:RBROT:2024:4533

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
ROT - 23 _ 3580
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing energietoeslag voor studenten op basis van categoriale uitsluiting

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om energietoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiseres, een voltijd student die studiefinanciering ontving, had op 30 juli 2022 een aanvraag ingediend voor energietoeslag, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 25 augustus 2022 werd afgewezen. Het college handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 6 april 2023, ondanks het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie. Eiseres was van mening dat de categoriale uitsluiting van studenten in strijd was met de wet en dat er sprake was van ongelijke behandeling.

De rechtbank oordeelt dat de categoriale uitsluiting van studenten gerechtvaardigd is, gezien de beleidsruimte die het college heeft bij de uitvoering van artikel 35, vierde lid, van de Pw. De rechtbank verwijst naar het rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waaruit blijkt dat de sterk gestegen energiekosten voor huishoudens met een laag inkomen aanleiding gaven voor de invoering van een eenmalige energietoeslag. De rechtbank concludeert dat het college de afwijzing van de aanvraag van eiseres voldoende heeft gemotiveerd, ondanks een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Dit gebrek wordt gepasseerd omdat eiseres niet is benadeeld.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de energietoeslag in stand blijft. Wel wordt bepaald dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3580

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. A. Hielkema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag van 30 juli 2022 om energietoeslag op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 25 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 april 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven, in afwijking van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft ter kennisname gewezen op de uitspraken van de meervoudige kamer van de rechtbank van 2 oktober 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9079 en ECLI:NL:RBROT:2023:9080.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen. Eiseres is niet verschenen.

Het geschil

2. Eiseres was in 2022 voltijd student en ontving studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
3. Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag van eiseres om energietoeslag afgewezen omdat zij daarvoor als student met studiefinanciering niet in aanmerking komt. Het college heeft de afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd, waarbij hij de onder 6. beschreven categoriale uitsluiting van studenten nader heeft gemotiveerd.
In het verweerschrift heeft het college de categoriale uitsluiting van studenten verder cijfermatig onderbouwd.
4. Eiseres is het niet eens dat haar aanvraag om energietoeslag is afgewezen.
Zij vindt dat er sprake is van ongelijke behandeling tussen studenten en niet-studenten. Volgens eiseres is de afwijzing van haar aanvraag op basis van haar onderwijs status in strijd met de wet.

Beoordeling door de rechtbank

5. Op basis van het rapport “De energierekening in januari 2022: hogere leveringstarieven en lagere belastingen” van 18 februari 2022 van het Centraal Bureau voor de Statistiek werd gevreesd dat de sterk gestegen energiekosten voor huishoudens met een zelfstandige woning en een minimum inkomen zouden leiden tot financiële problemen. Om die reden is besloten tot het invoeren van een eenmalige categoriale energietoeslag voor
2022 via artikel 35, vierde lid, van de Pw1. In de memorie van toelichting op deze wetswijziging2 is te lezen dat voor deze grofmazige wijze van verlening van bijzondere bijstand is gekozen om snelle toekenning te waarborgen en tegelijkertijd overbelasting van gemeenten bij de uitvoering te voorkomen. Overwogen wordt dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid krijgt om invulling te geven aan wat onder “huishouden met een laag inkomen” wordt verstaan, waarbij van belang wordt geacht dat gemeenten het instrument zo gericht mogelijk inzetten. Daarbij is opgemerkt dat de regeling voor studenten minder geschikt is, omdat hun woonsituatie, ook wat betreft de energiekosten en -rekening, erg divers is.3
6. Het college heeft zijn beleid voor het aldus ingevoerde artikel 35, vierde lid, van de Pw neergelegd in de Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 Rotterdam (de Beleidsregels). Een huishouden in zin van de Pw met een in de basisregistratie personen (brp) geregistreerd woonadres in Rotterdam dat in januari 2022 over een inkomen beschikt dat niet meer bedraagt dan 140% van de op dat huishouden van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft volgens de Beleidsregels aanspraak op € 1.300,- energietoeslag. Personen onder 21 jaar en personen die op de aanvraagdatum studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ontvangen, zijn uitgesloten van energietoeslag.
7. Gelet op wat onder 5. is overwogen, betrof de categoriale energietoeslag 2022 een destijds door de wetgever als eenmalig bedoelde regeling, waarbij gemeenten uitdrukkelijk werden geacht hun uitvoeringspraktijk in te richten op snelheid en doelmatigheid zonder beoordeling van de feitelijke situatie per huishouden.
--------------------------------------------------
1. Artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand heeft voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit (kort gezegd) het inkomen en vermogen. Artikel 35, vierde lid, van de Pw bepaalde in 2022 dat in afwijking van het eerste lid tot en met 30 juni 2023 bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin kan worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
2 Kamerstukken II 2021/22, 36057, nr. 3, p. 1-5.
3 Kamerstukken II 2021/22, 36057, nr. 3, p. 13.
Het door de wetgever gekozen instrument is in die zin ongelukkig, dat door zijn grofmazigheid over- en ondercompensatie daaraan inherent zijn en de invulling per gemeente verschilt. Ongelijke behandeling zit dus in het gekozen instrument “ingebakken”. Of de wetgever in redelijkheid voor dit instrument heeft kunnen kiezen, kan echter door de rechter niet worden getoetst.
8. In de formulering van het hier toepasselijke artikel 35, vierde lid, van de Pw als ‘kan-bepaling’ ligt besloten dat het college beleidsruimte heeft en bevoegd is om nadere regels, in dit geval met betrekking tot studenten, te stellen. Het college heeft met zijn keuze om voor Rotterdam bij toepassing van dit instrument alleen op een aldaar geregistreerd woonadres en inkomen in de maand januari 2020 te selecteren en daarnaast studenten uit te sluiten op basis van een gerealiseerde aanspraak op studiefinanciering ten tijde van de aanvraag, naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van een redelijke beleidsbepaling, mede gelet op het geschetste karakter van het instrument, niet overschreden. Het college heeft deze criteria voor de toe te kennen energietoeslag 2022 gekozen omdat het college deze gegevens eenvoudig beschikbaar had via het door hem gebruikte uitvoeringssysteem. Verdergaande differentiatie binnen de groep van studenten met studiefinanciering of binnen de groep eenpersoonshuishoudens, waaronder studenten zonder studiefinanciering, vergde volgens het college nadere uitvoeringshandelingen, wat niet wenselijk was omwille van de urgentie van een snelle toekenning en het beheersbaar houden van uitvoeringskosten.
Het college heeft met een nadere cijfermatige onderbouwing inzichtelijk gemaakt dat in Rotterdam in 2022 de uitgesloten groep studenten in het algemeen in mindere mate is getroffen door de gestegen energieprijzen dan overige eenpersoonshuishoudens. De door het college hiermee aangetoonde mate van overcompensatie binnen de uitgesloten groep studenten, juist ten opzichte van de overige eenpersoonshuishoudens, vormde op zichzelf een afdoende rechtvaardiging voor de uitsluiting.
De rechtbank onderschrijft het oordeel in dat verband van de meervoudige kamer van de rechtbank in de uitspraken van 2 oktober 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9079 en ECLI:NL:RBROT:2023:9080. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:304, volgt ook dat vanwege de diversiteit van de woon- en leefsituatie van studenten die cijfermatig onderbouwd is, een ongelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is. Anders dan in door eiseres bedoelde gerechtelijke uitspraken en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, kan daarom niet worden geoordeeld dat voor Rotterdam sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid.
9. Door het bieden van de mogelijkheid van bijzondere bijstand voor gestegen energiekosten aan uitgesloten studenten heeft het college de eventueel in het individuele geval onevenredige gevolgen van de uitsluiting ondervangen. De rechtbank ziet niet in dat het verwijzen van de uitgesloten groep studenten naar bijzondere bijstand ondoelmatig was. Uit de cijfers volgt immers dat een deel van deze groep nog thuis woont en dus geen gestegen energiekosten zal hebben (zodat die geen bijzondere bijstand zullen aanvragen) en dat voor 74% van de uitwonenden van deze groep geldt dat de stijging van de energiekosten ruim onder € 1.300,- ligt (en dus de lager toe te kennen bijstand tegen de hoogte van de uitvoeringskosten opweegt).
10. Het college heeft zijn beleid, en daarmee de afwijzing van de aanvraag van eiseres, pas in het verweerschrift voldoende gemotiveerd. Dit betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, nu aannemelijk is dat eiseres door dit motiveringsgebrek niet is benadeeld.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de energietoeslag in stand blijft.
12. De rechtbank zal vanwege het motiveringsgebrek in het bestreden besluit bepalen dat het college het door eiseres betaalde griffierecht aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.