ECLI:NL:RBROT:2024:4616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
ROT 22/2773
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen aanslag lokale belastingen en kosten van dwangbevel

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van 3 mei 2022 beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag lokale belastingen voor het belastingjaar 2021, opgelegd door de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat een gegrondverklaring van het beroep niet tot een voor eiser gunstiger resultaat kan leiden. De rechtbank legt uit dat de enkele bespreking van argumenten in een uitspraak niet als een gunstiger resultaat geldt. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de kosten van een dwangbevel en had aanvullende gronden ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat er geen procesbelang meer is. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere communicatie van verweerder, waarin deze eiser in het gelijk stelde en bereid was om griffierecht en reiskosten te vergoeden. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van 3 mei 2022.
1.1.
Met het besluit van 26 februari 2021 heeft verweerder aan eiser een aanslag lokale belastingen voor het belastingjaar 2021 (de aanslag) opgelegd, ten bedrage van € 191,72.
1.2.
Op 21 januari 2022 is aan eiser een aanmaning verzonden vanwege het niet (volledig) betalen van de aanslag, waarvoor € 8,- aanmaningskosten in rekening zijn gebracht. Op 18 februari 2022 is aan eiser een dwangbevel betekend, waarvoor € 57,- kosten betekening dwangbevel in rekening zijn gebracht.
1.3.
Bij brief van 31 maart 2022 heeft eiser bezwaar op nader aan te voeren gronden ingesteld tegen de kosten van het dwangbevel. Bij brief van 25 april 2022 heeft eiser de gronden van het bezwaar ingediend.
1.4.
Met de uitspraak op bezwaar van 3 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de invorderingskosten ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft op 13 juni 2022 beroep op nader aan te voeren gronden ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.6.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
Bij brief gedagtekend 5 juli 2023, ontvangen door de rechtbank op 6 juli 2023 heeft eiser voorafgaande aan de zitting aanvullende gronden ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.9.
Op de zitting van 6 juli 2023 heeft eiser de rechter, mr. G.C.W. Van der Feltz, gewraakt, waarna de mondelinge behandeling is geschorst. Van het verhandelde ter zitting en de wraking is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
1.10.
De meervoudige wrakingskamer van de rechtbank heeft het verzoek tot wraking op 21 september 2023 (zaaknummer C/10/661784 / HA RK 23-690) afgewezen.
1.11.
Bij brief van 10 oktober 2023 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij voornemens was om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft de aanvullende gronden van 6 juli 2023 tot de gedingstukken gerekend. Partijen hebben de gelegenheid gekregen om te laten weten of zij voortzetting van de behandeling op zitting wensen. Bij brief ontvangen door de rechtbank op 24 oktober 2023, heeft eiser laten weten prijs te stellen op een nadere zitting. Bij brief van 1 november 2023 heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven om te laten weten of zij op één van de door de rechtbank voorgestelde data (16 november 2023 en 28 november 2023) een zitting wensen. Eiser heeft bij brief van 20 november 2023 laten weten een zitting te wensen op een langere termijn dan de voorgestelde data omdat hij de reactie van de rechtbank op zijn verzoek tot vervallenverklaring van de wrakingsuitspraak van 21 september 2023 wilde afwachten.
1.12.
Bij brief van 5 januari 2024 heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor een zitting op 8 februari om 11.00 uur. In haar brief van 28 november 2023 had de rechtbank abusievelijk het onderzoek gesloten. Bij brief van 12 januari 2024 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt heropend.
1.13
Eiser heeft de rechtbank bij brief van 1 februari, ontvangen op 5 februari, verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden. Hij heeft zich daarbij beroepen op het feit, dat de rechtbank zich bij brief van 12 januari 2024 onbevoegd had verklaard ter zake van zijn verzoek om vervallenverklaring van de wrakingsuitspraak van september 2023 en op het door hem bij brief van 2 november 2023 ingesteld hoger beroep op nader aan te voeren gronden bij het gerechtshof te Den Haag tegen die wrakingsbeslissing. De rechtbank heeft in het belang van een doelmatige en voortvarende rechtsbedeling het aanhoudingsverzoek afgewezen, onder meer vanwege de korte periode tussen aanhoudingsverzoek en zittingsdatum en de schaarste aan (geplande) zittingstijd. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat de zitting een zaak betreft waarin verweerder al volledig aan eiser tegemoet was gekomen op de zitting van 6 juli 2023 en dat met het enkel houden van een zitting niet wordt vooruitgelopen op de uitspraak van het hof.
1.14.
Bij brief van 7 februari 2024, ontvangen op 8 februari 2024 heeft eiser de rechter nogmaals gewraakt. De behandelend rechter heeft om 12.46 uur bericht gekregen van het verzoek om wraking.
1.15.
De rechtbank heeft het beroep – voordat de behandelend rechter op de hoogte was gebracht van het tegen hem ingediende nieuwe wrakingsverzoek - op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Verweerder heeft zich voorafgaand aan de zitting schriftelijk afgemeld. Eiser is, zonder bericht, niet verschenen. Uit het hiervoor besproken aanhoudingsverzoek blijkt dat de uitnodiging voor de zitting eiser heeft bereikt. De griffier heeft daarnaast het Track & Trace-systeem van PostNL geraadpleegd. Bij de aangetekende verzending aan eiser van de uitnodigingsbrief voor de zitting, gedateerd 5 januari 2024, staat dat deze op 9 januari 2024 is bezorgd, voorzien van een handtekening voor ontvangst. Gelet hierop heeft de rechtbank vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op regelmatige wijze aan het adres van eiser is aangeboden.
1.16.
Het hof heeft in zijn beslissing van 28 februari 2024 eiser niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank van 21 september 2023.
1.17.
De meervoudige wrakingskamer van de rechtbank heeft het verzoek tot wraking van 7 februari 2024 op 30 april 204 afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de kosten van het dwangbevel terecht in rekening heeft gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 22 februari 2022 heeft eiser verweerder per brief verzocht om voorlopige intrekking van het dwangbevel. Op 4 maart 2022 heeft eiser pro forma bezwaar gemaakt tegen de kosten van de aanmaning. Bij brief van 14 maart 2022 heeft verweerder de brieven van 22 februari 2022 en 4 maart 2022 beantwoord. Bij brief van 18 maart 2022 heeft eiser het bezwaar tegen de kosten van de aanmaning nader gemotiveerd. Op 28 maart 2022 heeft eiser een verzoek om kwijtschelding ingediend. Op 31 maart 2022 heeft eiser pro forma bezwaar gemaakt tegen de kosten van het dwangbevel. Bij brief van 11 april 2022 is aan eiser verzocht om uiterlijk 25 april 2022 het bezwaar nader te motiveren. Met dagtekening 22 april 2022 is aan eiser een brief gestuurd over de afhandeling van de reacties van eiser. Bij deze brief is het aanwijzingsbesluit meegezonden, waaruit blijkt dat [naam] op 15 september 2021 is aangewezen als invorderingsambtenaar. Bij brief van 25 april 2022 is het bezwaar tegen de kosten van het dwangbevel nader gemotiveerd. Bij brief van 26 april 2022 is de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de kosten van de aanmaning verzonden en is het bezwaar van eiser afgewezen. Op 3 mei 2022 is uitspraak gedaan op het bezwaar van eiser tegen de kosten van het dwangbevel en is het bezwaar ongegrond verklaard.
4.1.
Bij brief van 5 januari 2023 heeft verweerder aan eiser laten weten geen verdere invorderingsmaatregelen meer te nemen voor de aanslagen lokale belastingen voor de jaren 2021 en 2022 (aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2]). Verweerder heeft besloten om eiser “voor de nu nog openstaande aanslagen voorshands niet verder te bemoeilijken, ondanks dat er geen aanleiding bestaat om van verdere invordering af te zien”. Verder schrijft verweerder dat de afhandeling van eisers brieven onevenredig veel tijd kost, waardoor de kosten die daarmee gepaard gaan onevenredig oplopen. Om die reden zal verweerder eisers (toekomstige) correspondentie niet meer beantwoorden.
Is eiser ontvankelijk in beroep?
5. In zijn brief van 5 januari 2023 en op de zitting van 6 juli 2023 heeft verweerder eiser in het gelijk gesteld en zich bereid verklaard het door eiser betaalde griffierecht te voldoen. Uit de daarbij door verweerder gebezigde bewoordingen maakt de rechtbank op, dat verweerder ook bereid is om de door eiser ter zitting opgegeven en met documenten gestaafde reiskosten à € 19,80 te vergoeden.
5.1.
Eiser vindt dat hij recht heeft op een uitspraak van de rechtbank over zijn inhoudelijke argumenten, met name de argumenten die hij baseert op de artikelen 8 en 13 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
5.2
De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of iemand procesbelang heeft. Wie geen belang meer heeft bij een zaak, is niet langer belanghebbende. De rechtbank wordt geacht niet inhoudelijk op de zaak in te gaan, wanneer dat belang ontbreekt of in de loop van de zaak is weggevallen. Op grond van vaste rechtspraak ontbreekt procesbelang als het gebruiken van een rechtsmiddel een partij niet in een gunstiger positie (meer) kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. [1] Dit betekent dat een gegrondverklaring van het beroep niet tot een voor eiser gunstiger resultaat kan leiden. De enkele bespreking van argumenten van een partij in een uitspraak geldt niet als “gunstiger resultaat”. Nu de rechtbank niet van enig belang is gebleken, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. De beroepsgronden blijven in deze uitspraak daarom verder onbesproken.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is niet-ontvankelijk. Zoals onder 5 overwogen, vergoedt verweerder het door eiser betaalde griffierecht en de reiskosten ter hoogte van € 19,80. Overigens bestaat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A. Brekelmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2024.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878, r.ov. 3.4.2.