ECLI:NL:RBROT:2024:5252

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
ROT 24/4694 en ROT 23/7721
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van urgentieverklaring en woningweigering in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond. De eiser, een dertigjarige man die dakloos was geworden na het vertrek van zijn vader naar Servië, had een urgentieverklaring ontvangen voor woningtoewijzing. Deze urgentieverklaring werd echter ingetrokken door de verweerder, omdat de eiser een aangeboden woning had geweigerd. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de situatie van de eiser die dreigde dakloos te worden. De rechter oordeelde dat de intrekking van de urgentieverklaring niet onterecht was, omdat de eiser had geweigerd een woning te accepteren die aan hem was aangeboden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiser had kunnen weten dat de weigering van de woning gevolgen zou hebben voor zijn urgentieverklaring, en dat hij niet voldoende had onderbouwd waarom de intrekking onevenredig zou zijn.

Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard en werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de intrekking van de urgentieverklaring in principe niet tot onevenredig nadelige gevolgen leidde, aangezien de eiser de intrekking had kunnen voorkomen door het woningaanbod te accepteren. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Zoethout, in aanwezigheid van griffier P. Deinum.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/4694 (voorlopige voorziening) en ROT 23/7721 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2024 op het beroep en op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder),
en

Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Wintjes).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 6 juni 2023 heeft verweerder de aan eiser verleende urgentieverklaring ingetrokken. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 11 oktober 2023 heeft verweerder de intrekking gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is een man van dertig jaar oud, die een tijd bij zijn vader in huis heeft gewoond. Hij raakte dakloos, omdat zijn vader naar Servië vertrok. Eiser is voor korte duur teruggegaan naar Servië om zijn medische situatie (hij heeft long COVID) te laten onderzoeken en kwam vervolgens weer naar Nederland. Eiser is via Centraal Onthaal van de gemeente doorverwezen naar het Centrum voor Dienstverlening (CVD). Zijn begeleidingstraject bij het CVD is gestart op 25 januari 2023. Eiser heeft enige tijd op een verblijfadres van deze instelling verbleven ([adres 1]). Met het besluit van 13 april 2023 is bepaald dat eiser directe bemiddeling op basis van de urgentiegrond ‘doorstroming vanuit een hulpverleningstraject’ zou ontvangen.
Verweerder heeft deze urgentieverklaring met het besluit van 6 juni 2023 ingetrokken, omdat eiser de aan hem aangeboden woning op het adres [adres 2] heeft geweigerd. Eiser vond dat deze woning, gelet op zijn gezondheidssituatie, te ver verwijderd was van de winkels. Het CVD heeft eiser vervolgens op 9 juni 2023 gesommeerd om de woning aan [adres 1] op 16 juni 2023 vóór 12.00 uur te verlaten. Eiser heeft daarna een tijdje bij een kennis verbleven op het adres [adres 3]. Deze kennis ontvangt een bijstandsuitkering en was tijdelijk vrijgesteld van de kostendelersnorm. De termijn van deze vrijstelling verloopt binnenkort. Deze kennis weigert, mede om die reden, om eiser langer onderdak te verlenen. Eiser dreigt hierdoor op straat te komen staan.
Is er een spoedeisend belang?
3.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bezien of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
3.2.
Eiser heeft gesteld dat hij tijdelijk bij een kennis (op het adres [adres 3]) heeft kunnen verblijven. Deze kennis wil hem echter niet langer onderdak verlenen, onder andere vanwege het aflopen van de termijn van de vrijstelling van de kostendelersnorm. Ook heeft deze kennis een alcoholprobleem. Eiser dreigt dus binnenkort op straat te komen staan. Het is voor eiser vanwege zijn gezondheidsproblemen (long COVID) geen optie om te slapen in portieken en in lege boedelbakken.
3.3.
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat eiser momenteel geen inkomen heeft en binnenkort op straat komt te staan. De voorzieningenrechter gaat om die reden en dus in het voordeel van eiser, omdat hij immers niet met stukken heeft onderbouwd dat sprake zou zijn van een financiële noodsituatie, uit van een spoedeisend belang.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
4. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij ook op het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
5. Eiser voert aan dat de urgentieverklaring te vroeg is ingetrokken, omdat op dat moment de eerste fase van drie maanden nog niet was verstreken. De urgentieverklaring is immers ingegaan op 13 april 2023 en ingetrokken op 6 juni 2023. Volgens eiser is met het toekenningsbesluit niet direct de tweede fase gestart. Eiser ziet niet in dat de tweede fase direct na verlening van de urgentie zou zijn ingegaan, terwijl verweerder tegelijkertijd spreekt van doorstroming van fase 1 naar fase 2.
Eiser is verder van mening dat hij, gelet op zijn gezondheidsproblemen, de aangeboden woning heeft kunnen weigeren. De woning was te ver verwijderd van de winkels. Eiser verkeerde overigens in de veronderstelling dat hij één keer een woning kon weigeren zonder dat dit gevolgen zou hebben. Mede gelet op de (onjuiste) informatie op verweerders website heeft eiser kunnen aannemen dat de directe bemiddeling weliswaar na één woningweigering zou stoppen, maar niet dat de verleende urgentieverklaring zou worden ingetrokken.
Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte de evenredigheidstoets achterwege heeft gelaten. Eiser wijst in dit verband op een uitspraak van 18 juli 2023 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (ECLI:NL:RBROT:2023:6273).
6.1.
In het toekenningsbesluit van 13 april 2023, waartegen eiser geen bezwaar heeft gemaakt, staat dat het een besluit voor directe bemiddeling op basis van de urgentiegrond ‘Doorstroming vanuit een hulpverleningstraject’ betreft. Verder staat in dit besluit:
“De woningcorporatie biedt u één keer een woning aan. Na dit aanbod stopt dit besluit voor directe bemiddeling. LET OP: Als u heeft geweigerd waardoor de urgentie wordt ingetrokken, dan kunt u 2 jaar geen urgentie krijgen.”
In artikel 4.3, vierde lid, van Bijlage 1 van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (Verordening) staat het volgende:
Indien een urgentieverklaring verleend wordt omdat de in artikel 5.5 en 5.7 van deze Bijlage bedoelde urgentiegrond zich voordoet en de houder van de urgentieverklaring zorg of nazorg behoeft, kan worden bepaald dat direct na verlening van de urgentieverklaring de tweede fase start. Daarbij kan eveneens worden bepaald dat de houder van de urgentieverklaring niet zelf of via het aanbodinstrument naar woonruimte kan zoeken.
6.2.
De voorzieningenrechter leidt uit het voorgaande af dat iemand bij verlening van een urgentieverklaring meteen in de tweede fase terecht kan komen, zonder dat daaraan voorafgaand de eerste fase (het zelf zoeken naar een woning) moet zijn doorlopen. In deze tweede fase krijgt die persoon directe bemiddeling bij het zoeken naar een woning. Dit volgt ook uit het besluit van 13 april 2023. In dat besluit is ook weergegeven dat de verleende urgentieverklaring wordt ingetrokken als een aangeboden woning wordt geweigerd. De bevoegdheid om de urgentieverklaring in die situatie in te trekken volgt uit artikel 2,4, eerste lid, aanhef en onder b, van Bijlage 1 van de Verordening. De voorzieningenrechter volgt daarom het betoog van eiser dat de urgentieverklaring te vroeg zou zijn ingetrokken, niet. Voor zover de tekst op de website van verweerder anders kon worden uitgelegd, is het duidelijk dat het twee keer weigeren van een woning in de eerste fase gevolgen heeft voor de verleende urgentieverklaring. In de situatie van eiser gaat het echter niet om die fase 1 maar om fase 2 bemiddeling.
Gelet op het voorgaande volgt de voorzieningenrechter verweerder ook in het standpunt dat eiser had kunnen weten dat de weigering van de woning gevolgen zou hebben voor de aan hem verleende urgentieverklaring. Voor zover eiser stelt dat hij er niet van op de hoogte was dat hij geen woning mocht weigeren, heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser destijds werd begeleid door het CVD op (onder meer) het terrein van huisvesting. Eiser had zich daarover dus kunnen laten informeren door zijn contactpersoon bij het CVD. Daarbij constateert de voorzieningenrechter dat uit het dossier blijkt dat het CVD tijdens de woningbezichtiging ook heeft aangegeven bij eiser dat hij de woning niet mocht weigeren, wat eiser vervolgens toch heeft gedaan. Eiser heeft deze gang van zaken ook bevestigd.
6.3.
De voorzieningenrechter volgt eiser niet in het pas tijdens de zitting naar voren gebrachte betoog dat de Verordening op dit punt exceptief zou moeten worden getoetst omdat de ratio hiervan niet zou kloppen. Eiser heeft niet concreet aangevoerd waarom de Verordening op dit punt niet rechtmatig zou zijn en heeft zijn betoog ook niet nader onderbouwd. De genoemde analogie met het instappen van reizigers in een trein is hiervoor onvoldoende. Niet is gebleken dat de Verordening geen voldoende deugdelijke grondslag zou bieden voor het bestreden besluit.
6.4.
De voorzieningenrechter volgt eiser evenmin in het betoog dat door verweerder ten onrechte geen rekening zou zijn gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Eiser stelt dakloos te zijn (en bij een kennis te verblijven), hij heeft echter niet geconcretiseerd hoe zijn huisvesting en hulpverlening in de periode na de intrekking tot het moment van indiening van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening eruit heeft gezien. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu het eiser duidelijk moet zijn geweest dat de woningweigering niet zonder gevolgen zou blijven, terwijl hij de woning desondanks toch heeft geweigerd, een besluit tot intrekking van de urgentieverklaring in principe niet tot onevenredig nadelige gevolgen leidt. Eiser had de intrekking van de urgentieverklaring immers kunnen voorkomen door het woningaanbod, welk aanbod in zijn omstandigheden niet onredelijk was, te accepteren. Verweerder heeft veel gewicht kunnen toekennen aan het belang dat de schaarse vrijkomende en beschikbare woonruimte alleen aan die personen wordt toebedeeld, die daarvoor in aanmerking komen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter;
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
De griffier is verhinderd deuitspraak te tekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.