4.1.3.Beoordeling
4.1.3.1.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De aanloop naar 21 januari 2023
De verdachte en [slachtoffer 2] (hierna ook: het slachtoffer) hebben een relatie van ruim dertien jaar gehad. Zij heeft bij de politie verklaard dat de verdachte vervelend begon te worden nadat haar moeder ( [slachtoffer 1] ) op 28 februari 2022 ziek werd. De aandacht ging niet meer naar hem en hij werd jaloers. Verder heeft zij verklaard dat zij sinds april/mei 2022 veel ruzie hadden, er irritaties waren en zij in een sleur terechtkwamen. [slachtoffer 2] wilde een ander leven en wilde naar de familie en vrienden van vroeger. Uit de inhoud van de chatberichten die voorafgaand aan het incident tussen de verdachte en [slachtoffer 2] zijn verstuurd en de verklaringen van haar en de verdachte, blijkt dat de verdachte het niet kon accepteren dat [slachtoffer 2] de relatie had beëindigd. De verdachte zocht aanhoudend en regelmatig op dreigende wijze contact met [slachtoffer 2] , maar kreeg niet de gewenste reactie. Dit resulteerde erin dat de verdachte gedurende een lange periode en in toenemende mate agressie richting [slachtoffer 2] uitte, waarbij geweld niet werd geschuwd. Uit de verklaringen van zowel de verdachte als [slachtoffer 2] , ondersteund door forensisch bewijs, blijkt bijvoorbeeld dat de verdachte spullen in de woning van [slachtoffer 2] met een ijzeren pijp kapot heeft geslagen en dat hij begin december 2022 in hun woning aan de [adres 2] in Rotterdam een vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer 2] heeft gericht en vervolgens in de vloer heeft geschoten.
[slachtoffer 2] is op 14 januari 2023 naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen van bedreiging door de verdachte. Zij heeft aangegeven dat zij de relatie had beëindigd en dat zij door de verdachte werd bedreigd via WhatsApp. Uiteindelijk is er geen aangifte opgenomen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich in die periode regelmatig bij de woning van [slachtoffer 1] heeft opgehouden en [slachtoffer 2] heeft geobserveerd.
De inhoud van de telefoons van de verdachte en [slachtoffer 2] is onderzocht. Uit aangetroffen WhatsAppberichten blijkt onder meer dat de verdachte in december 2022 dagelijks (via WhatsApp) naar [slachtoffer 2] belde en dat [slachtoffer 2] vaak niet opnam.
Uit de inhoud van diverse WhatsAppberichten die in januari 2023 tussen de verdachte en [slachtoffer 2] zijn verstuurd, blijkt dat zij regelmatig ruzie hadden, dat [slachtoffer 2] de relatie wilde beëindigen en dat de verdachte steeds agressiever werd in zijn communicatie en ook concrete dreigementen uitte. Zo stuurde de verdachte op 11 januari 2023 een bericht met de volgende inhoud: “
Bent je niet bang dat ik uit de bosjes komt. Haha dus doe normaal kan overal dus niet zo gek denken over mij nooit doe ik jou wat aan dus denkt Eve na wat je allemaal zegt ban van mij ja dat moet je zeker zijn als je mij te gek doet dan kan ik een eens zijn zonder aankondiging”. Toen [slachtoffer 2] aangaf dat zij haar spullen wilde komen ophalen, stuurde hij het volgende bericht: “
Als ik jou wat aan wilt doen kan altijd en waar dan ook dat weet je tot morgen”. Op 14 januari 2023 berichtte hij: “
Ik ga op reis neemt jullie allemaal mee dus goed opletten!!. De boodschap komt straks parkings opde Veranda. Niet huilen straks krijg je een seintje voor geparkeerd wordt. Je denkt dat ik Bluf ga jullie nu meemaken dan ga ik voor altijd rusten”.
Op 20 januari 2023 stuurde de verdachte berichten waarin hij zegt kapot te zijn van verdriet en dat zij geen dertien jaar gaan weggooien. Toen [slachtoffer 2] aangaf dat zij uit elkaar zijn en dat zij die week haar spullen zou komen ophalen, reageerde de verdachte dat dat niet zou gaan gebeuren, dat hij even rustig wilde praten en wilde weten of zij dit echt wilde. Die avond om 23:22 uur stuurde hij een bericht met de volgende inhoud: “
13 jaren alles voor mij gedaan laatste twee maanden liegen en snikkie doen terwijl dat echt niet hoeft vraagt gewoon praten met uit elkaar en gewoon doen hebt honderd keer gezegd heb veel verdriet van alles wat ik verkeerd heb je gedaan maar jij blijft maar doorgaan! het is goed zo ga maar. Mij kleineren en grote bek kontenu.! Wat is met ons gebeurt [voornaam slachtoffer 2] alles is eens te veel (…) ik ben hier weg”.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] in Rotterdam is een bladzijde van een kalender aangetroffen met daarop week 3 van het jaar 2023 (16 januari 2023 tot en met 22 januari 2023). Op die bladzijde is geschreven: “
my kleding liggen bij [persoon A] ”.De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij kleding bij een kennis had gebracht.
De dag van 21 januari 2023
De verdachte is op de ochtend van 21 januari 2023 met een vuurwapen vanuit zijn woning aan de [adres 2] te Rotterdam vertrokken. Hij is in zijn auto, een Skoda Octavia met kenteken [kentekennummer 1] , richting Dordrecht gereden en heeft deze auto naar zijn zeggen geparkeerd aan de Zuidendijk te Dordrecht, in de buurt van de woning van [slachtoffer 1] . Vervolgens heeft de verdachte in diezelfde buurt in Dordrecht een zwarte BMW met kenteken [kentekennummer 2] opgehaald en is hiermee naar de woning van [slachtoffer 1] gereden. Uit nader onderzoek naar de BMW blijkt dat deze op 15 juni 2022 in Den Haag is gestolen en is voorzien van gestolen kentekenplaten. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit voertuig heeft geleend van iemand van wie hij de naam niet wil noemen. De verdachte heeft gezien dat [slachtoffer 2] de hond uitliet in het parkje nabij de woning van [slachtoffer 1] en daarna op enig moment met [slachtoffer 1] in de auto wegreed. De verdachte is achter hen aan gereden. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reden richting winkelcentrum Walburg te Zwijndrecht. Op camerabeelden van coffeeshop de Ambassade, gevestigd in dit winkelcentrum, is te zien dat de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] omstreeks 12:27 uur aan komt rijden en de parkeerplaats op rijdt. De BMW van de verdachte volgt enkele seconden later. De verdachte heeft de BMW schuin voor de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geparkeerd. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn het winkelcentrum binnengegaan om boodschappen te doen. Uit de chatberichten tussen de verdachte en [slachtoffer 2] blijkt dat de verdachte om 12:49 uur aan [slachtoffer 2] het volgende bericht stuurt: “
[voornaam slachtoffer 2] tot de dood ons scheidt”. De verdachte bevond zich op dat moment op de parkeerplaats, in zijn auto. De verdachte is vervolgens gedurende bijna een uur in de BMW blijven zitten. Het vuurwapen bevond zich op dat moment, blijkens zijn verklaring, in zijn broeksband. Op het moment dat [slachtoffer 2] weer bij de auto van haar moeder arriveerde, is de verdachte uitgestapt en naar haar toe gegaan, waarbij hij het geladen vuurwapen heeft meegenomen.
Diverse omstanders zijn als getuige gehoord met betrekking tot wat zich vervolgens heeft afgespeeld. Deze getuigenverklaringen zijn op onderdelen verschillend. Met name waar het aankomt op de vraag hoe vaak en in welke volgorde door de verdachte is geschoten. Dit is verklaarbaar, omdat niet iedere getuige op dezelfde plek en afstand stond ten opzichte van het incident en bovendien heeft niet iedere getuige hetzelfde moment van het incident waargenomen. Desondanks kan de rechtbank op grond van een aantal getuigenverklaringen - in combinatie met de verklaring van de verdachte, de foto die getuige [getuige] heeft gemaakt en het forensisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden - het volgende vaststellen. De verdachte heeft [slachtoffer 2] vastgepakt en van dichtbij met het vuurwapen in de rug geschoten. Rond het moment van dit eerste schot op [slachtoffer 2] , heeft [slachtoffer 1] geprobeerd te interveniëren en daarbij de verdachte vastgepakt, zo blijkt uit de combinatie van de verklaring van getuige [getuige] en de door hem gemaakte foto. Hierop heeft de verdachte zich omgedraaid en één keer in de borst van [slachtoffer 1] geschoten ten gevolge waarvan zij ter plaatse is overleden. Vervolgens heeft de verdachte zich wederom omgedraaid, zijn vuurwapen nogmaals op [slachtoffer 2] gericht en in ieder geval nog één maal in haar rug geschoten terwijl zij reeds op haar buik op de grond lag. Bij [slachtoffer 2] zijn twee inschotwonden in de rug geconstateerd. Ook heeft de verdachte minimaal één keer in de lucht geschoten. Uit forensisch onderzoek blijkt dat er minimaal vier keer met het vuurwapen is geschoten.
[slachtoffer 2] is in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht, waar levensbedreigend letsel werd vastgesteld waarbij met spoed medisch handelen noodzakelijk was. Voorts werd niet uitgesloten dat sprake zal blijken te zijn van blijvende verlammingsverschijnselen.
Na het schieten is de verdachte - volgens meerdere getuigen ogenschijnlijk kalm - naar de BMW gelopen en daarmee weggereden. De verdachte heeft deze BMW geparkeerd en achtergelaten aan de Veldslahof in Zwijndrecht, een doodlopende straat op enkele minuten rijden van de plaats delict. Hij is vervolgens naar de Zwijndrechtse brug gelopen, heeft hierna circa zeven kilometer richting Dordrecht gelopen en heeft zijn aldaar geparkeerde Skoda opgehaald. Een verbalisant ziet de Skoda omstreeks 15:14 uur met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur op de A16 richting Rotterdam rijden. Nabij de afslag Capelle aan den IJssel op de rijksweg A20 is de verbalisant de auto van de verdachte uit het oog verloren en is de observatie beëindigd.
Aanhouding op 25 februari 2023
De verdachte is vijf weken later, op 25 februari 2023, in Schiedam aangehouden. Hij reed op het moment van aanhouding in een Peugeot Partner, waarvan het kenteken op naam van een andere persoon stond geregistreerd. In deze Peugeot is in een opbergvak bij het dak het vuurwapen aangetroffen waarmee de verdachte op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geschoten.
4.1.3.2.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven, zich moeilijk leent voor strafrechtelijk bewijs. Dat geldt zeker in het geval de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen of geen eenduidig inzicht geven in wat voorafgaand aan en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid tot nadenken en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
4.1.3.3.
Beoordeling van het tegen [slachtoffer 2] uitgeoefende geweld (feit 2)
De rechtbank komt op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad in een poging om [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er bij de verdachte sprake is geweest van een steeds verder escalerende woede en agressie jegens [slachtoffer 2] , die uiteindelijk is uitgemond in het besluit om haar op 21 januari 2023 te doden. Uit de handelwijze van de verdachte blijkt dat hij bij de uitvoering van dat besluit planmatig te werk is gegaan. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat de verdachte met een geladen vuurwapen richting de woning van [slachtoffer 1] is vertrokken en dat hij in Dordrecht zijn eigen auto heeft verwisseld voor een gestolen auto met een gestolen kenteken. Het planmatig karakter blijkt voorts uit het feit dat hij het slachtoffer eerst enige tijd heeft geobserveerd en haar heeft achtervolgd toen ze met de auto naar winkelcentrum Walburg reed. Hij stuurde haar vervolgens een bericht met de volgende inhoud “
[voornaam slachtoffer 2] tot de dood ons scheidt”. Direct nadat zij uit het winkelcentrum kwam heeft hij haar op de parkeerplaats benaderd en haar vervolgens – met een korte tussenpauze – tweemaal van korte afstand in de rug geschoten. Voor zover de verdachte het besluit om [slachtoffer 2] te doden niet al eerder had genomen, blijkt uit het versturen van het hiervoor aangehaalde bericht dat hij in ieder geval vanaf het moment van het versturen van het tekstbericht daartoe de beslissing had genomen. De verdachte heeft op de parkeerplaats, na het versturen van dit bericht, nog ruimschoots de tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Ook de uiterlijke verschijningsvorm van een vooropgezet vluchtplan met het wegzetten van de BMW in een doodlopende straat in Zwijndrecht en een lange wandeling via de brug naar Dordrecht naar de – eerder daar geplaatste – Skoda, draagt bij aan het oordeel dat sprake is geweest van een planmatige aanpak.
Bij haar oordeel heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte direct rond het tijdstip van het schietincident en de doelgerichtheid die daaruit spreekt. De verdachte heeft immers niet één, maar twee keer van dichtbij in de rug van [slachtoffer 2] geschoten. Na het lossen van het eerste schot op [slachtoffer 2] en het vervolgens neerschieten van [slachtoffer 1] , heeft de verdachte zich bewust opnieuw op [slachtoffer 2] gericht – die op dat moment stil op haar buik op de grond lag – en haar nogmaals van korte afstand in de rug geschoten. Uit getuigenverklaringen blijkt bovendien dat de verdachte tijdens het schietincident een kalme en vastbesloten indruk maakte en niet of nauwelijks heeft gesproken. Het handelen is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo onmiskenbaar gericht geweest op het om het leven brengen van [slachtoffer 2] , dat ook daaruit blijkt van handelen met voorbedachte raad.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de poging tot moord op [slachtoffer 2] en daartoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een vooropgezet plan en dat de indicatoren die het Openbaar Ministerie daartoe heeft aangevoerd, verkeerd worden geïnterpreteerd. Dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de BMW in plaats van zijn eigen Skoda, is ingegeven door het feit dat [slachtoffer 2] een week eerder de politie heeft gebeld toen zij de verdachte in de Skoda in de straat zag rijden. De verdachte koos er naar eigen zeggen voor om van auto te wisselen, omdat hij niet wilde dat zij wederom direct de politie zou bellen bij het zien van de Skoda. De rechtbank hecht hieraan geen geloof. De familieleden van [slachtoffer 2] hebben immers kort na het schietincident verklaard dat de verdachte mogelijk in een zwarte BMW rijdt. Dit voertuig was dus al bij de familie – en daarmee ook bij [slachtoffer 2] – bekend. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de verdachte na het schieten een onlogische route heeft afgelegd naar de geparkeerd staande Skoda in Dordrecht en vervolgens naar Rotterdam. Hij heeft immers – nadat hij zijn auto in een doodlopende straat in een woonwijk had geparkeerd – circa een uur van Zwijndrecht naar Dordrecht gelopen, terwijl de verdachte ook met de BMW direct naar de Skoda in Dordrecht dan wel direct naar Rotterdam had kunnen rijden. Het wisselen van de auto’s na afloop van het schietincident in combinatie met de afgelegde looproute, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders worden gezien dan een bewuste en op voorhand geplande poging van de verdachte om de politie van zijn spoor af te brengen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het door de verdachte verstuurde chatbericht: “
[voornaam slachtoffer 2] tot de dood ons scheidt” dient te worden opgevat als een uiting van genegenheid. Mede gelet op het moment waarop en de omstandigheden waaronder het bericht is verzonden acht de rechtbank dit geen logische en geloofwaardige uitleg van het chatbericht. Als de verdachte slechts van plan was om [slachtoffer 2] op de parkeerplaats aan te spreken – zoals hij zelf heeft verklaard – bestond er geen enkele aanleiding om kort daarvoor een dergelijk bericht te sturen. Ook heeft de verdediging betwist dat de verdachte het vuurwapen bij zich had met het doel om daarmee op de slachtoffers te schieten. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij regelmatig een wapen bij zich droeg, om zich te beschermen tegen personen die volgens de verdachte zouden denken dat in zijn woning mogelijk geld te halen was. Uit het feit dat de verdachte op 21 januari 2023 een wapen bij zich droeg, zou volgens de verdediging dus niet blijken dat bij de verdachte sprake was van een plan om [slachtoffer 2] te doden. Ook dit acht de rechtbank niet aannemelijk. Het dossier bevat geen aanknopingspunten aan de hand waarvan de verklaring van de verdachte – die nu voor het eerst ter zitting naar voren is gekomen – kan worden geverifieerd. Hoe dan ook zou in het eventuele feit dat er mogelijk mensen waren die het op de woning en/of geld van de verdachte voorzien zouden hebben, geen reden kunnen worden gevonden waarom de verdachte het wapen zou hebben moeten meenemen naar Dordrecht en in zijn broeksband bij zich moest dragen op het moment dat hij [slachtoffer 2] benaderde op de parkeerplaats - te meer niet omdat de verdachte stelt dat hij haar geen angst wilde aanjagen. Bovendien heeft de verdachte ter zitting ook verklaard dat hij inmiddels geen angst meer had voor de personen tegen wie hij zich moest beschermen, aangezien hij deze reeds eerder in de buurt van zijn woning had afgeschrikt door hen met een vuurwapen te bedreigen. Hiernaast wordt zijn verklaring dat hij het wapen ook tijdens het rijden altijd aan de voorzijde in zijn broeksband bewaarde – en dat hij deze dus niet bewust uit de auto heeft meegenomen toen hij [slachtoffer 2] confronteerde – weerlegd door de constatering dat hij het wapen ten tijde van zijn aanhouding bewaarde in een opbergvak in de door hem gebruikte auto. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen ruimte is voor de interpretatie van de bewijsmiddelen zoals door de verdediging naar voren gebracht.
Contra-indicaties
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er – anders dan door de verdediging is gesteld – in deze zaak geen contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad, althans geen indicaties van een zodanig gewicht dat die zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De verdediging heeft erop gewezen dat, indien de verdachte van plan was om [slachtoffer 2] van het leven te beroven, hij reeds eerder op de dag de (meer geschikte) gelegenheid had om uitvoering aan dit plan te geven, namelijk toen hij zag dat [slachtoffer 2] in een rustig park de hond uitliet en er geen andere personen in de buurt zouden zijn geweest. In het licht van het planmatige handelen van de verdachte voorafgaand aan het schietincident, zoals het onderbrengen van kleding bij een vriend, het regelen van vluchtauto’s en het meebrengen van het vuurwapen, ziet de rechtbank hierin geen contra-indicatie. De verdachte heeft in ieder geval in de auto op de parkeerplaats bij het winkelcentrum de knoop doorgehakt om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Hij heeft hier gevolg aan gegeven op het eerstvolgende moment waarop hij haar zag en dit was buiten op de parkeerplaats. Ook in algemene zin gaat het betoog van de verdediging dat voor een (poging tot) moord over het algemeen geen publieke plek met veel omstanders wordt gekozen, niet op. Immers komt het niet zelden voor dat er op klaarlichte dag en op drukbezochte plaatsen liquidaties plaatsvinden, waarbij bij uitstek sprake is van voorbedachte raad.
De rechtbank is op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet van enige andere contra-indicaties gebleken.
4.1.3.4.
Conclusie ten aanzien van het tegen [slachtoffer 2] uitgeoefende geweld
Op grond van al het vorenstaande is komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer 2] van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte heeft dus met voorbedachte raad gehandeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.3.5.
Beoordeling van het tegen [slachtoffer 1] uitgeoefende dodelijk geweld (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken waaruit wettig en overtuigend volgt dat de verdachte [slachtoffer 1] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht.
Zoals hiervoor overwogen, was het (planmatige) handelen van de verdachte erop gericht om [slachtoffer 2] om het leven te brengen. De verdachte lijkt enkel op [slachtoffer 1] te hebben geschoten vanwege het feit dat zij hem stoorde bij de uitvoering van dat plan door hem vast te pakken nadat hij voor de eerste maal op [slachtoffer 2] had geschoten, klaarblijkelijk in een poging hem tegen te houden. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de verdachte zich na het één maal schieten op [slachtoffer 1] onmiddellijk weer heeft gericht op [slachtoffer 2] - om wie het hem te doen was – en voor een tweede maal op haar heeft geschoten. Naar uiterlijke verschijningsvorm heeft de verdachte ten aanzien van [slachtoffer 1] gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling omdat hij werd gestoord in de uitvoering van zijn plan. Er is daarom geen sprake van voorbedachte raad op het doden van [slachtoffer 1] .
Opzet
Het handelen van de verdachte, het op een zeer korte afstand met een vuurwapen schieten in de borst van [slachtoffer 1] , is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte - anders dan de verdediging heeft betoogd - vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
4.1.3.6.
Conclusie ten aanzien van het jegens [slachtoffer 1] uitgeoefende dodelijk geweld
De rechtbank acht de ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1] niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De ten laste gelegde doodslag kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.