ECLI:NL:RBROT:2024:5557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
10-021654-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor moord, veroordeling voor doodslag en poging tot moord na schietincident in Zwijndrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord, doodslag, poging tot moord, bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft op 21 januari 2023 in Zwijndrecht zijn ex-partner en haar moeder beschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld bij de moord op de moeder, maar wel bij de poging tot moord op de ex-partner. De verdachte werd vrijgesproken van moord, maar veroordeeld tot 30 jaar gevangenisstraf voor doodslag en poging tot moord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte raad handelde, gezien zijn planmatige aanpak en de voorbereiding die hij had getroffen. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de nabestaanden van de slachtoffers, waaronder affectieschade en schokschade. De zaak heeft veel impact gehad op de slachtoffers en hun families, en de rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-021654-23
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1973,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15 mei 2024 en 18 juni 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan 1) moord, dan wel doodslag, 2) poging tot moord, dan wel poging tot doodslag,
3) bedreiging en 4) het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. J. Boender en J. Spaans (hierna enkelvoudig aangeduid met: de officier van justitie) hebben gerequireerd tot:
  • bewezenverklaring van moord, poging tot moord, bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie;
  • veroordeling van de verdachte tot een levenslange gevangenisstraf.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering van het onder 1 (moord, dan wel doodslag) en 2 (poging moord, dan wel poging doodslag) ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat zowel de ten laste gelegde moord op het slachtoffer [slachtoffer 1] als de ten laste gelegde poging tot moord op
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] of [slachtoffer 2] ) wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft met voorbedachte raad gehandeld in een poging om [slachtoffer 2] te doden. Hij heeft daartoe uitvoering gegeven aan een zorgvuldig voorbereid plan. De verdachte heeft voorafgaand aan het schietincident de bewegingen en routines van [slachtoffer 2] gemonitord en een vluchtplan gemaakt. Het gedrag van de verdachte gedurende het schietincident is niet dat van een persoon die handelt vanuit een gemoedsopwelling, maar getuigt van bewust en doelgericht handelen waarover tevoren is nagedacht. De alternatieve lezing van de verdachte dat hij [slachtoffer 2] mee wilde nemen om te praten, wordt weerlegd door de verklaringen van de getuigen over wat zij hebben waargenomen. De verdachte heeft wekenlang de tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn besluit om [slachtoffer 2] te doden en zich daarvan rekenschap te geven. Daarnaast was de gelegenheid tot kalm beraad ook aanwezig op 21 januari 2023, toen de verdachte [slachtoffer 2] heeft gevolgd van Dordrecht naar Zwijndrecht en heeft besloten haar daar pas aan te spreken. De verdachte heeft gehandeld met vol opzet.
Aangenomen kan worden dat de verdachte ook met voorbedachte raad heeft gehandeld bij het doden van [slachtoffer 1] . De verdachte heeft zich weloverwogen in een situatie begeven waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] samen waren en verzet van de zijde van [slachtoffer 1] te verwachten was. De noodzaak van het gebruik van geweld tegen [slachtoffer 1] was daarmee voorzien en lag dus reeds besloten in het plan dat de verdachte had gemaakt. Dit wordt bevestigd door het gemak en de doelgerichtheid waarmee de verdachte [slachtoffer 1] heeft neergeschoten. De verdachte heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om na te denken over zijn plan, de mogelijke scenario’s en de gevolgen ervan, en om zich daarvan rekenschap te geven. Uit zijn handelwijze volgt dat hij welbewust de consequenties van zijn plan heeft aanvaard. De verdachte heeft ook ten aanzien van [slachtoffer 1] gehandeld met vol opzet.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1] en poging tot moord op [slachtoffer 2] , op de grond dat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Uit de omstandigheden zoals die uit het dossier volgen kan geen voorbedachte raad worden gedestilleerd en er zijn bovendien contra-indicaties voor het aannemen hiervan. De intentie van de verdachte was om een gesprek met [slachtoffer 2] te voeren. Voor het op dat moment voorhanden hebben van een vuurwapen en het gebruik van de gestolen BMW heeft de verdachte een verklaring gegeven. Niet kan met de wettelijk vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte een reëel moment van bezinning heeft gehad voordat hij op de slachtoffers schoot en niet kan worden uitgesloten dat de verdachte heeft gehandeld in een hevige ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De raadsman heeft ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer 1] en poging tot doodslag op [slachtoffer 2] aangevoerd dat sprake is van voorwaardelijk opzet, omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat het opzet van de verdachte was gericht op het doden van de beide slachtoffers.
4.1.3.
Beoordeling
4.1.3.1.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De aanloop naar 21 januari 2023
De verdachte en [slachtoffer 2] (hierna ook: het slachtoffer) hebben een relatie van ruim dertien jaar gehad. Zij heeft bij de politie verklaard dat de verdachte vervelend begon te worden nadat haar moeder ( [slachtoffer 1] ) op 28 februari 2022 ziek werd. De aandacht ging niet meer naar hem en hij werd jaloers. Verder heeft zij verklaard dat zij sinds april/mei 2022 veel ruzie hadden, er irritaties waren en zij in een sleur terechtkwamen. [slachtoffer 2] wilde een ander leven en wilde naar de familie en vrienden van vroeger. Uit de inhoud van de chatberichten die voorafgaand aan het incident tussen de verdachte en [slachtoffer 2] zijn verstuurd en de verklaringen van haar en de verdachte, blijkt dat de verdachte het niet kon accepteren dat [slachtoffer 2] de relatie had beëindigd. De verdachte zocht aanhoudend en regelmatig op dreigende wijze contact met [slachtoffer 2] , maar kreeg niet de gewenste reactie. Dit resulteerde erin dat de verdachte gedurende een lange periode en in toenemende mate agressie richting [slachtoffer 2] uitte, waarbij geweld niet werd geschuwd. Uit de verklaringen van zowel de verdachte als [slachtoffer 2] , ondersteund door forensisch bewijs, blijkt bijvoorbeeld dat de verdachte spullen in de woning van [slachtoffer 2] met een ijzeren pijp kapot heeft geslagen en dat hij begin december 2022 in hun woning aan de [adres 2] in Rotterdam een vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer 2] heeft gericht en vervolgens in de vloer heeft geschoten.
[slachtoffer 2] is op 14 januari 2023 naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen van bedreiging door de verdachte. Zij heeft aangegeven dat zij de relatie had beëindigd en dat zij door de verdachte werd bedreigd via WhatsApp. Uiteindelijk is er geen aangifte opgenomen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich in die periode regelmatig bij de woning van [slachtoffer 1] heeft opgehouden en [slachtoffer 2] heeft geobserveerd.
De inhoud van de telefoons van de verdachte en [slachtoffer 2] is onderzocht. Uit aangetroffen WhatsAppberichten blijkt onder meer dat de verdachte in december 2022 dagelijks (via WhatsApp) naar [slachtoffer 2] belde en dat [slachtoffer 2] vaak niet opnam.
Uit de inhoud van diverse WhatsAppberichten die in januari 2023 tussen de verdachte en [slachtoffer 2] zijn verstuurd, blijkt dat zij regelmatig ruzie hadden, dat [slachtoffer 2] de relatie wilde beëindigen en dat de verdachte steeds agressiever werd in zijn communicatie en ook concrete dreigementen uitte. Zo stuurde de verdachte op 11 januari 2023 een bericht met de volgende inhoud: “
Bent je niet bang dat ik uit de bosjes komt. Haha dus doe normaal kan overal dus niet zo gek denken over mij nooit doe ik jou wat aan dus denkt Eve na wat je allemaal zegt ban van mij ja dat moet je zeker zijn als je mij te gek doet dan kan ik een eens zijn zonder aankondiging”. Toen [slachtoffer 2] aangaf dat zij haar spullen wilde komen ophalen, stuurde hij het volgende bericht: “
Als ik jou wat aan wilt doen kan altijd en waar dan ook dat weet je tot morgen”. Op 14 januari 2023 berichtte hij: “
Ik ga op reis neemt jullie allemaal mee dus goed opletten!!. De boodschap komt straks parkings opde Veranda. Niet huilen straks krijg je een seintje voor geparkeerd wordt. Je denkt dat ik Bluf ga jullie nu meemaken dan ga ik voor altijd rusten”.
Op 20 januari 2023 stuurde de verdachte berichten waarin hij zegt kapot te zijn van verdriet en dat zij geen dertien jaar gaan weggooien. Toen [slachtoffer 2] aangaf dat zij uit elkaar zijn en dat zij die week haar spullen zou komen ophalen, reageerde de verdachte dat dat niet zou gaan gebeuren, dat hij even rustig wilde praten en wilde weten of zij dit echt wilde. Die avond om 23:22 uur stuurde hij een bericht met de volgende inhoud: “
13 jaren alles voor mij gedaan laatste twee maanden liegen en snikkie doen terwijl dat echt niet hoeft vraagt gewoon praten met uit elkaar en gewoon doen hebt honderd keer gezegd heb veel verdriet van alles wat ik verkeerd heb je gedaan maar jij blijft maar doorgaan! het is goed zo ga maar. Mij kleineren en grote bek kontenu.! Wat is met ons gebeurt [voornaam slachtoffer 2] alles is eens te veel (…) ik ben hier weg”.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] in Rotterdam is een bladzijde van een kalender aangetroffen met daarop week 3 van het jaar 2023 (16 januari 2023 tot en met 22 januari 2023). Op die bladzijde is geschreven: “
my kleding liggen bij [persoon A] ”.De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij kleding bij een kennis had gebracht.
De dag van 21 januari 2023
De verdachte is op de ochtend van 21 januari 2023 met een vuurwapen vanuit zijn woning aan de [adres 2] te Rotterdam vertrokken. Hij is in zijn auto, een Skoda Octavia met kenteken [kentekennummer 1] , richting Dordrecht gereden en heeft deze auto naar zijn zeggen geparkeerd aan de Zuidendijk te Dordrecht, in de buurt van de woning van [slachtoffer 1] . Vervolgens heeft de verdachte in diezelfde buurt in Dordrecht een zwarte BMW met kenteken [kentekennummer 2] opgehaald en is hiermee naar de woning van [slachtoffer 1] gereden. Uit nader onderzoek naar de BMW blijkt dat deze op 15 juni 2022 in Den Haag is gestolen en is voorzien van gestolen kentekenplaten. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit voertuig heeft geleend van iemand van wie hij de naam niet wil noemen. De verdachte heeft gezien dat [slachtoffer 2] de hond uitliet in het parkje nabij de woning van [slachtoffer 1] en daarna op enig moment met [slachtoffer 1] in de auto wegreed. De verdachte is achter hen aan gereden. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reden richting winkelcentrum Walburg te Zwijndrecht. Op camerabeelden van coffeeshop de Ambassade, gevestigd in dit winkelcentrum, is te zien dat de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] omstreeks 12:27 uur aan komt rijden en de parkeerplaats op rijdt. De BMW van de verdachte volgt enkele seconden later. De verdachte heeft de BMW schuin voor de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geparkeerd. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn het winkelcentrum binnengegaan om boodschappen te doen. Uit de chatberichten tussen de verdachte en [slachtoffer 2] blijkt dat de verdachte om 12:49 uur aan [slachtoffer 2] het volgende bericht stuurt: “
[voornaam slachtoffer 2] tot de dood ons scheidt”. De verdachte bevond zich op dat moment op de parkeerplaats, in zijn auto. De verdachte is vervolgens gedurende bijna een uur in de BMW blijven zitten. Het vuurwapen bevond zich op dat moment, blijkens zijn verklaring, in zijn broeksband. Op het moment dat [slachtoffer 2] weer bij de auto van haar moeder arriveerde, is de verdachte uitgestapt en naar haar toe gegaan, waarbij hij het geladen vuurwapen heeft meegenomen.
Diverse omstanders zijn als getuige gehoord met betrekking tot wat zich vervolgens heeft afgespeeld. Deze getuigenverklaringen zijn op onderdelen verschillend. Met name waar het aankomt op de vraag hoe vaak en in welke volgorde door de verdachte is geschoten. Dit is verklaarbaar, omdat niet iedere getuige op dezelfde plek en afstand stond ten opzichte van het incident en bovendien heeft niet iedere getuige hetzelfde moment van het incident waargenomen. Desondanks kan de rechtbank op grond van een aantal getuigenverklaringen - in combinatie met de verklaring van de verdachte, de foto die getuige [getuige] heeft gemaakt en het forensisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden - het volgende vaststellen. De verdachte heeft [slachtoffer 2] vastgepakt en van dichtbij met het vuurwapen in de rug geschoten. Rond het moment van dit eerste schot op [slachtoffer 2] , heeft [slachtoffer 1] geprobeerd te interveniëren en daarbij de verdachte vastgepakt, zo blijkt uit de combinatie van de verklaring van getuige [getuige] en de door hem gemaakte foto. Hierop heeft de verdachte zich omgedraaid en één keer in de borst van [slachtoffer 1] geschoten ten gevolge waarvan zij ter plaatse is overleden. Vervolgens heeft de verdachte zich wederom omgedraaid, zijn vuurwapen nogmaals op [slachtoffer 2] gericht en in ieder geval nog één maal in haar rug geschoten terwijl zij reeds op haar buik op de grond lag. Bij [slachtoffer 2] zijn twee inschotwonden in de rug geconstateerd. Ook heeft de verdachte minimaal één keer in de lucht geschoten. Uit forensisch onderzoek blijkt dat er minimaal vier keer met het vuurwapen is geschoten.
[slachtoffer 2] is in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht, waar levensbedreigend letsel werd vastgesteld waarbij met spoed medisch handelen noodzakelijk was. Voorts werd niet uitgesloten dat sprake zal blijken te zijn van blijvende verlammingsverschijnselen.
Na het schieten is de verdachte - volgens meerdere getuigen ogenschijnlijk kalm - naar de BMW gelopen en daarmee weggereden. De verdachte heeft deze BMW geparkeerd en achtergelaten aan de Veldslahof in Zwijndrecht, een doodlopende straat op enkele minuten rijden van de plaats delict. Hij is vervolgens naar de Zwijndrechtse brug gelopen, heeft hierna circa zeven kilometer richting Dordrecht gelopen en heeft zijn aldaar geparkeerde Skoda opgehaald. Een verbalisant ziet de Skoda omstreeks 15:14 uur met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur op de A16 richting Rotterdam rijden. Nabij de afslag Capelle aan den IJssel op de rijksweg A20 is de verbalisant de auto van de verdachte uit het oog verloren en is de observatie beëindigd.
Aanhouding op 25 februari 2023
De verdachte is vijf weken later, op 25 februari 2023, in Schiedam aangehouden. Hij reed op het moment van aanhouding in een Peugeot Partner, waarvan het kenteken op naam van een andere persoon stond geregistreerd. In deze Peugeot is in een opbergvak bij het dak het vuurwapen aangetroffen waarmee de verdachte op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geschoten.
4.1.3.2.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven, zich moeilijk leent voor strafrechtelijk bewijs. Dat geldt zeker in het geval de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen of geen eenduidig inzicht geven in wat voorafgaand aan en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid tot nadenken en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
4.1.3.3.
Beoordeling van het tegen [slachtoffer 2] uitgeoefende geweld (feit 2)
De rechtbank komt op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad in een poging om [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er bij de verdachte sprake is geweest van een steeds verder escalerende woede en agressie jegens [slachtoffer 2] , die uiteindelijk is uitgemond in het besluit om haar op 21 januari 2023 te doden. Uit de handelwijze van de verdachte blijkt dat hij bij de uitvoering van dat besluit planmatig te werk is gegaan. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat de verdachte met een geladen vuurwapen richting de woning van [slachtoffer 1] is vertrokken en dat hij in Dordrecht zijn eigen auto heeft verwisseld voor een gestolen auto met een gestolen kenteken. Het planmatig karakter blijkt voorts uit het feit dat hij het slachtoffer eerst enige tijd heeft geobserveerd en haar heeft achtervolgd toen ze met de auto naar winkelcentrum Walburg reed. Hij stuurde haar vervolgens een bericht met de volgende inhoud “
[voornaam slachtoffer 2] tot de dood ons scheidt”. Direct nadat zij uit het winkelcentrum kwam heeft hij haar op de parkeerplaats benaderd en haar vervolgens – met een korte tussenpauze – tweemaal van korte afstand in de rug geschoten. Voor zover de verdachte het besluit om [slachtoffer 2] te doden niet al eerder had genomen, blijkt uit het versturen van het hiervoor aangehaalde bericht dat hij in ieder geval vanaf het moment van het versturen van het tekstbericht daartoe de beslissing had genomen. De verdachte heeft op de parkeerplaats, na het versturen van dit bericht, nog ruimschoots de tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Ook de uiterlijke verschijningsvorm van een vooropgezet vluchtplan met het wegzetten van de BMW in een doodlopende straat in Zwijndrecht en een lange wandeling via de brug naar Dordrecht naar de – eerder daar geplaatste – Skoda, draagt bij aan het oordeel dat sprake is geweest van een planmatige aanpak.
Bij haar oordeel heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte direct rond het tijdstip van het schietincident en de doelgerichtheid die daaruit spreekt. De verdachte heeft immers niet één, maar twee keer van dichtbij in de rug van [slachtoffer 2] geschoten. Na het lossen van het eerste schot op [slachtoffer 2] en het vervolgens neerschieten van [slachtoffer 1] , heeft de verdachte zich bewust opnieuw op [slachtoffer 2] gericht – die op dat moment stil op haar buik op de grond lag – en haar nogmaals van korte afstand in de rug geschoten. Uit getuigenverklaringen blijkt bovendien dat de verdachte tijdens het schietincident een kalme en vastbesloten indruk maakte en niet of nauwelijks heeft gesproken. Het handelen is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo onmiskenbaar gericht geweest op het om het leven brengen van [slachtoffer 2] , dat ook daaruit blijkt van handelen met voorbedachte raad.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de poging tot moord op [slachtoffer 2] en daartoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een vooropgezet plan en dat de indicatoren die het Openbaar Ministerie daartoe heeft aangevoerd, verkeerd worden geïnterpreteerd. Dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de BMW in plaats van zijn eigen Skoda, is ingegeven door het feit dat [slachtoffer 2] een week eerder de politie heeft gebeld toen zij de verdachte in de Skoda in de straat zag rijden. De verdachte koos er naar eigen zeggen voor om van auto te wisselen, omdat hij niet wilde dat zij wederom direct de politie zou bellen bij het zien van de Skoda. De rechtbank hecht hieraan geen geloof. De familieleden van [slachtoffer 2] hebben immers kort na het schietincident verklaard dat de verdachte mogelijk in een zwarte BMW rijdt. Dit voertuig was dus al bij de familie – en daarmee ook bij [slachtoffer 2] – bekend. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de verdachte na het schieten een onlogische route heeft afgelegd naar de geparkeerd staande Skoda in Dordrecht en vervolgens naar Rotterdam. Hij heeft immers – nadat hij zijn auto in een doodlopende straat in een woonwijk had geparkeerd – circa een uur van Zwijndrecht naar Dordrecht gelopen, terwijl de verdachte ook met de BMW direct naar de Skoda in Dordrecht dan wel direct naar Rotterdam had kunnen rijden. Het wisselen van de auto’s na afloop van het schietincident in combinatie met de afgelegde looproute, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders worden gezien dan een bewuste en op voorhand geplande poging van de verdachte om de politie van zijn spoor af te brengen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het door de verdachte verstuurde chatbericht: “
[voornaam slachtoffer 2] tot de dood ons scheidt” dient te worden opgevat als een uiting van genegenheid. Mede gelet op het moment waarop en de omstandigheden waaronder het bericht is verzonden acht de rechtbank dit geen logische en geloofwaardige uitleg van het chatbericht. Als de verdachte slechts van plan was om [slachtoffer 2] op de parkeerplaats aan te spreken – zoals hij zelf heeft verklaard – bestond er geen enkele aanleiding om kort daarvoor een dergelijk bericht te sturen. Ook heeft de verdediging betwist dat de verdachte het vuurwapen bij zich had met het doel om daarmee op de slachtoffers te schieten. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij regelmatig een wapen bij zich droeg, om zich te beschermen tegen personen die volgens de verdachte zouden denken dat in zijn woning mogelijk geld te halen was. Uit het feit dat de verdachte op 21 januari 2023 een wapen bij zich droeg, zou volgens de verdediging dus niet blijken dat bij de verdachte sprake was van een plan om [slachtoffer 2] te doden. Ook dit acht de rechtbank niet aannemelijk. Het dossier bevat geen aanknopingspunten aan de hand waarvan de verklaring van de verdachte – die nu voor het eerst ter zitting naar voren is gekomen – kan worden geverifieerd. Hoe dan ook zou in het eventuele feit dat er mogelijk mensen waren die het op de woning en/of geld van de verdachte voorzien zouden hebben, geen reden kunnen worden gevonden waarom de verdachte het wapen zou hebben moeten meenemen naar Dordrecht en in zijn broeksband bij zich moest dragen op het moment dat hij [slachtoffer 2] benaderde op de parkeerplaats - te meer niet omdat de verdachte stelt dat hij haar geen angst wilde aanjagen. Bovendien heeft de verdachte ter zitting ook verklaard dat hij inmiddels geen angst meer had voor de personen tegen wie hij zich moest beschermen, aangezien hij deze reeds eerder in de buurt van zijn woning had afgeschrikt door hen met een vuurwapen te bedreigen. Hiernaast wordt zijn verklaring dat hij het wapen ook tijdens het rijden altijd aan de voorzijde in zijn broeksband bewaarde – en dat hij deze dus niet bewust uit de auto heeft meegenomen toen hij [slachtoffer 2] confronteerde – weerlegd door de constatering dat hij het wapen ten tijde van zijn aanhouding bewaarde in een opbergvak in de door hem gebruikte auto. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen ruimte is voor de interpretatie van de bewijsmiddelen zoals door de verdediging naar voren gebracht.
Contra-indicaties
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er – anders dan door de verdediging is gesteld – in deze zaak geen contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad, althans geen indicaties van een zodanig gewicht dat die zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De verdediging heeft erop gewezen dat, indien de verdachte van plan was om [slachtoffer 2] van het leven te beroven, hij reeds eerder op de dag de (meer geschikte) gelegenheid had om uitvoering aan dit plan te geven, namelijk toen hij zag dat [slachtoffer 2] in een rustig park de hond uitliet en er geen andere personen in de buurt zouden zijn geweest. In het licht van het planmatige handelen van de verdachte voorafgaand aan het schietincident, zoals het onderbrengen van kleding bij een vriend, het regelen van vluchtauto’s en het meebrengen van het vuurwapen, ziet de rechtbank hierin geen contra-indicatie. De verdachte heeft in ieder geval in de auto op de parkeerplaats bij het winkelcentrum de knoop doorgehakt om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Hij heeft hier gevolg aan gegeven op het eerstvolgende moment waarop hij haar zag en dit was buiten op de parkeerplaats. Ook in algemene zin gaat het betoog van de verdediging dat voor een (poging tot) moord over het algemeen geen publieke plek met veel omstanders wordt gekozen, niet op. Immers komt het niet zelden voor dat er op klaarlichte dag en op drukbezochte plaatsen liquidaties plaatsvinden, waarbij bij uitstek sprake is van voorbedachte raad.
De rechtbank is op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet van enige andere contra-indicaties gebleken.
4.1.3.4.
Conclusie ten aanzien van het tegen [slachtoffer 2] uitgeoefende geweld
Op grond van al het vorenstaande is komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer 2] van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte heeft dus met voorbedachte raad gehandeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.3.5.
Beoordeling van het tegen [slachtoffer 1] uitgeoefende dodelijk geweld (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken waaruit wettig en overtuigend volgt dat de verdachte [slachtoffer 1] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht.
Zoals hiervoor overwogen, was het (planmatige) handelen van de verdachte erop gericht om [slachtoffer 2] om het leven te brengen. De verdachte lijkt enkel op [slachtoffer 1] te hebben geschoten vanwege het feit dat zij hem stoorde bij de uitvoering van dat plan door hem vast te pakken nadat hij voor de eerste maal op [slachtoffer 2] had geschoten, klaarblijkelijk in een poging hem tegen te houden. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de verdachte zich na het één maal schieten op [slachtoffer 1] onmiddellijk weer heeft gericht op [slachtoffer 2] - om wie het hem te doen was – en voor een tweede maal op haar heeft geschoten. Naar uiterlijke verschijningsvorm heeft de verdachte ten aanzien van [slachtoffer 1] gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling omdat hij werd gestoord in de uitvoering van zijn plan. Er is daarom geen sprake van voorbedachte raad op het doden van [slachtoffer 1] .
Opzet
Het handelen van de verdachte, het op een zeer korte afstand met een vuurwapen schieten in de borst van [slachtoffer 1] , is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte - anders dan de verdediging heeft betoogd - vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
4.1.3.6.
Conclusie ten aanzien van het jegens [slachtoffer 1] uitgeoefende dodelijk geweld
De rechtbank acht de ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1] niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De ten laste gelegde doodslag kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Bewijswaardering t.a.v. het onder 3 ten laste gelegde (bedreiging)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte nimmer de bedoeling had om de aangeefster [slachtoffer 3] vrees aan te jagen.
4.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 21 januari 2023 op de parkeerplaats behorend bij winkelcentrum Walburg in Zwijndrecht [slachtoffer 2] heeft beetgepakt en onder schot heeft gehouden. Verder staat vast dat de verdachte met het vuurwapen in de lucht heeft geschoten en heeft geroepen “wegwezen!” op het moment dat [slachtoffer 3] naar hem toeliep en naar hem schreeuwde dat hij [slachtoffer 2] moest loslaten. Deze gedragingen van verdachte zijn, objectief bezien, van dien aard dat deze geschikt zijn om als bedreiging zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen worden aangemerkt.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van het onder 4 ten laste gelegde (het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie)
Dit feit is door de verdachte bekend en zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (impliciet subsidiair), 2 (impliciet primair) en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 21 januari 2023 te Zwijndrecht,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet, met een vuurwapen een kogel door het lichaam, van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 21 januari 2023 te Zwijndrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade,
een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen kogels door het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
hij op 21 januari 2023 te Zwijndrecht
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- aan die [slachtoffer 3] een vuurwapen te tonen en
- vervolgens met dit vuurwapen in de lucht te schieten en
- daarbij aan die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: “Wegwezen”;
4.
hij in de periode van 21 januari 2023 tot en met 25 februari 2023 te Zwijndrecht en Rotterdam en Schiedam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool
en
voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten kogelpatronen
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1:
doodslag;
feit 2:
poging tot moord;
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 21 januari 2023 gepoogd zijn ex-partner [slachtoffer 2] te vermoorden. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte het niet kon accepteren dat de relatie door [slachtoffer 2] was beëindigd. De verdachte heeft haar die dag gevolgd en opgewacht op de parkeerplaats bij het winkelcentrum waar [slachtoffer 2] nietsvermoedend met haar moeder boodschappen deed. De verdachte heeft [slachtoffer 2] , eenmaal buiten, vastgepakt en het vuurwapen tegen haar rug gehouden waarna hij tot twee keer toe van korte afstand in haar rug heeft geschoten. De verdachte is hierna rustig naar zijn auto gelopen, weggereden en als gevolg van een geraffineerd vluchtplan vijf weken lang uit de handen van politie en justitie gebleven. De verdachte is op 25 februari 2023 na een intensieve klopjacht aangehouden. De rechtbank ziet het handelen van de verdachte niet anders dan als een geplande en doelmatig uitgevoerde poging om [slachtoffer 2] te liquideren. De door de verdediging gebruikte term “crime passionel” is hier dan ook volledig misplaatst. Het betreft hier, zoals ook naar voren gebracht door de officier van justitie, niets anders dan een poging tot femicide. [slachtoffer 2] – een jonge, sociale en sportieve vrouw – heeft als gevolg van verdachtes handelen ernstig en blijvend fysiek letsel opgelopen aan haar zenuwstelsel. Hierdoor is zij verlamd geraakt en heeft zij last van sterke zenuwpijn. Zij zal voor de rest van haar leven blijvend invalide en hulpbehoevend zijn. Hiernaast heeft zij ook ernstig psychisch letsel opgelopen, dat zich uit in langdurige slaapproblematiek, gevoelens van (straat)angst en daarmee gepaard gaand psychisch trauma. De verdachte heeft met zijn handelen [slachtoffer 2] in belangrijke mate haar mobiliteit en levensvreugde ontnomen.
Op het moment dat [slachtoffer 1] haar dochter wilde bijstaan door de verdachte vast te pakken, heeft hij haar in de borst geschoten ten gevolge waarvan zij ter plaatse is overleden. De achteloze en gewetenloze wijze waarop de verdachte [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, puur omdat zij op dat moment in de weg stond, getuigt van een grote minachting voor het recht op leven. De dood van [slachtoffer 1] heeft veel verdriet en leed veroorzaakt bij de nabestaanden, onder wie ook bij [slachtoffer 2] . Het slachtoffer was een geliefde moeder en grootmoeder. Het overlijden heeft een grote en blijvende impact op de nabestaanden, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaring die door haar dochter [slachtoffer 1] op de zitting is afgelegd.
Ook heeft dit schietincident - dat op klaarlichte dag op een parkeerplaats van een drukbezocht winkelcentrum in Zwijndrecht heeft plaatsgevonden - de rechtsorde en de samenleving in wijdere kring ernstig geschokt. Er is een groot aantal omstanders getuige geweest van dit gruwelijke schietincident. De verdachte heeft [slachtoffer 3] met de dood bedreigd door met het vuurwapen in de lucht te schieten en daarbij te roepen dat zij weg moest gaan. Dit moet voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting door de officier van justitie is voorgelezen blijkt ook dat het slachtoffer als gevolg hiervan weinig vertrouwen heeft in mensen, angstig is om naar buiten te gaan en nog steeds last heeft van herbelevingen.
Verder heeft de verdachte – eerst op de openbare weg en in de onmiddellijke nabijheid van een winkelcentrum en later in zijn auto tijdens zijn vlucht voor de politie - een doorgeladen vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit daarvan leidt niet zelden tot het plegen van gruwelijke misdrijven, zoals uit de onderhavige strafzaak ondubbelzinnig en schokkend is gebleken. Dat is waarom streng wordt opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie.
7.3.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
De verdediging heeft gesteld dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat dient te leiden tot strafvermindering. Hiertoe is aangevoerd dat in het proces-verbaal van binnentreden in de woning aan de [adres 2] te Rotterdam het onjuiste adres Doelwater 5 te Rotterdam is vermeld. Het vermelden van dit adres dient echter te worden opgevat als een kennelijke verschrijving. In de aanhef van het proces-verbaal van binnentreden is het juiste adres vermeld en bovendien is het de rechtbank ambtshalve bekend dat het adres Doelwater 5 te Rotterdam het adres van het politiebureau Doelwater betreft. Er is dus geen sprake van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Sv en het verweer wordt dus verworpen.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vuurwapenfeiten en veelvuldig is veroordeeld voor gekwalificeerde vermogensdelicten waarvan een aantal met geweld.
7.4.2.
Rapportage
Psychiater [psychiater 1] en psycholoog [psycholoog] van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (locatie Pieter Baan Centrum, hierna: PBC) hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 februari 2024. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
“De klinische observatie in het PBC vond plaats onder strikte veiligheidsmaatregelen, vanwege de inschatting door anderen dat de verdachte ernstige incidenten zou kunnen veroorzaken. De verdachte heeft in het geheel niet willen meewerken aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum, naar zijn zeggen vanwege de in zijn ogen onheuse bejegening in de vorm van deze veiligheidsmaatregelen. Bovendien zei hij herhaaldelijk de hoogste straf te willen en onderzoek daarom ook niet nodig te vinden.
Desondanks komen uit de verzamelde informatie over verdachtes levensgeschiedenis nadrukkelijk aanwijzingen naar voren voor een antisociale ontwikkelingsgang.
Naast de antisociale kern in de persoonlijkheidsstoornis zijn er ook aanwijzingen voor narcistische kenmerken in zijn persoonlijkheid. Op mogelijke narcistische en andere aspecten van verdachtes persoonlijkheid is echter te weinig zicht verkregen om daar diagnostische uitspraken over te kunnen doen.
Vanwege de chronische aard van de vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis, was
deze ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Omdat zowel de eventueel bijkomende persoonlijkheidspathologie als de mogelijke doorwerking daarvan in relatie tot deze ten laste gelegde feiten niet kon worden onderzocht vanwege verdachtes weigering, zijn de deskundigen niet in staat te adviseren over het al dan niet in verminderde mate toerekenen van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ook geldt bij het onder 3 ten laste gelegde dat niet duidelijk is geworden welke elementen bij dit feit precies een rol hebben gespeeld. Vanwege deze onduidelijkheid concluderen de deskundigen dat zij geen advies kunnen geven over het al dan niet verminderd toerekenen daarvan.
Het bezit van een vuurwapen met de bijbehorende munitie, zoals ten laste gelegd onder 4, kan worden beschouwd als passend bij de antisociale aspecten van zijn levenswijze. Op dit punt zien de deskundigen geen aanleiding om enige vermindering van de toerekenbaarheid te adviseren.
De justitiële voorgeschiedenis van de verdachte is zeer uitgebreid, maar bevat gedurende de laatste vijfentwintig jaar vooral feiten van (gewelddadige) vermogensdelicten. Primaire geweldsdelicten, en in het bijzonder relationeel geweld, ontbreken daarin. In die zin lijkt het ten laste gelegde relatie gerelateerde gewelddadige gedrag ook voor de verdachte uitzonderlijk en kan niet van een patroon worden gesproken. Daarbij moet worden opgemerkt dat geen zicht is verkregen op het precieze beloop van, en de dynamiek binnen de twee langdurige relaties en al helemaal niet op de aard en omvang van eventueel gewelddadig gedrag daarbinnen.
Nu bovendien de vraag naar de diagnostiek niet volledig kan worden beantwoord, er geen duidelijk delictscenario kan worden opgesteld en er door de beperkingen van het onderzoek nauwelijks zicht is verkregen op specifieke risicofactoren, en evenmin op beschermende
factoren, is het niet mogelijk om verantwoorde uitspraken te doen over de kans op herhaling van - met relationele dynamiek samenhangend - ernstig geweld. Het gebruik van risicotaxatie-instrumenten maakt dat niet anders. Door de beperkingen van dit onderzoek kunnen deze onvoldoende betrouwbaar worden toegepast.
Gelet op het voorgaande is het voor de deskundigen niet mogelijk aanbevelingen te doen voor gedragskundige interventies die eventueel recidivegevaar op feiten als thans ten laste gelegd kunnen beperken”.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Nu de psychiater en psycholoog niet in staat zijn om te adviseren over het al dan niet in verminderde mate toerekenen van de ten laste gelegde feiten - en er ook geen aanwijzingen zijn dat de ten laste gelegde feiten niet of in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend - zal het tenlastegelegde volledig aan verdachte worden toegerekend. De constatering van de onderzoekers van het PBC dat er sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis is, anders dan de verdediging bepleit, onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een zeer langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, zij het dat misdrijven als de onderhavige veelal moeilijk met elkaar zijn te vergelijken en op hun merites behoren te worden beoordeeld.
Nu niet is bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en hij dus niet voor moord maar voor doodslag zal worden veroordeeld, biedt de wet niet de mogelijkheid om aan hem een levenslange gevangenisstraf op te leggen, zoals geëist door de officier van justitie. Hoewel de verdachte meermaals heeft ‘gevraagd’ om aan hem een levenslange gevangenisstraf op te leggen lijkt dat verzoek eerder te zijn ingegeven door zijn pogingen om als slachtoffer gezien te worden. Er is de rechtbank niet gebleken dat de verdachte oprecht spijt of wroeging heeft van zijn daden. Ook ter zitting, zelfs na het horen van de slachtofferverklaringen van de nabestaanden – waaronder [slachtoffer 2] – en na het horen van de gevolgen die zijn handelen voor [slachtoffer 2] hebben gehad, deelt de verdachte sneren uit aan de nabestaanden en leeft hij in de misplaatste illusie dat [slachtoffer 2] nog steeds liefdevol aan hem denkt. Hiernaast blijkt dat de verdachte zijn leven reeds lange tijd heeft gewijd aan criminaliteit, waarbij hij geweld niet heeft geschuwd. Zo blijkt uit zijn documentatie dat hij meerdere strafbare feiten heeft gepleegd met gebruikmaking van geweld en heeft hij ter terechtzitting verklaard dat het voor hem normaal is om regelmatig een vuurwapen bij zich te dragen. Verder heeft hij zich ter zitting op bagatelliserende wijze uitgelaten over het geweld dat hij reeds eerder ten opzichte van [slachtoffer 2] heeft gepleegd, zoals het in haar woning op haar richten van een vuurwapen en vervolgens naast haar in de vloer schieten en heeft hij met ogenschijnlijke trots verklaard dat hij in de periode voorafgaand aan het schietincident personen op een parkeerplaats onder schot heeft gehouden en hen heeft laten knielen om ze te confronteren en af te schrikken. Gelet op al het voorgaande dient de maatschappij langdurig tegen de verdachte te worden beschermd.
Alles afwegend zal de rechtbank de maximale tijdelijke gevangenisstraf opleggen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Beoordeling
Het in beslag genomen pistool en de in beslag genomen twee stuks munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en de bewezen feiten zijn met betrekking tot voornoemde voorwerpen begaan.

9.Vorderingen benadeelde partijen

9.1.
Benadeelde partijen
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd.
Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde:
  • [benadeelde 1] (dochter van de overledene), vertegenwoordigd door mr. S.M. Diekstra. Zij vordert vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade en € 30.000,- aan schokschade;
  • [benadeelde 2] (dochter van de overledene), vertegenwoordigd door mr. N. Stolk. Zij vordert vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade en € 25.000,- aan schokschade;
  • [benadeelde 3] (dochter van de overledene), vertegenwoordigd door mr. N. Stolk. Zij vordert vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade en € 25.000,- aan schokschade;
  • [benadeelde 4] (dochter van de overledene), vertegenwoordigd door mr. N. Stolk. Zij vordert vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade en € 25.000,- aan schokschade;
  • [benadeelde 5] (kleindochter van de overledene), vertegenwoordigd door
mr. N. Stolk. Zij vordert vergoeding van € 9.965,- aan materiële schade en
€ 17.500,- aan affectieschade.
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde vordert [benadeelde 1] vergoeding van
€ 29.121,05 aan materiële schade en € 250.000,- aan immateriële schade.
Ter zake van het onder 3 ten laste gelegde vordert [benadeelde 6] vergoeding van € 3.000,- aan
immateriële schade.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingediende vorderingen integraal dienen te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de door [benadeelde 1] ingediende vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de door [benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 3] (dochters van de overledene) ingediende vorderingen heeft de verdediging zich met betrekking tot de gevorderde affectieschade op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, omdat de familiaire band niet voldoende is aangetoond.
Met betrekking tot de door deze benadeelde partijen gevorderde schokschade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, omdat niet aan de vereisten van toewijzing is voldaan. Er heeft immers geen directe confrontatie met de daad van de verdachte of de gevolgen ervan plaatsgevonden en evenmin is het gestelde psychische letsel aangetoond. Voorts is de hoogte van de gevorderde bedragen niet genoegzaam onderbouwd.
Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 5] (kleindochter van de overledene) heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van affectieschade, omdat zij geen bloedverwant in de eerste graad van de overledene betreft en de gestelde bijzondere band onvoldoende is aangetoond. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd.
Ten aanzien van de door [benadeelde 6] ingediende vordering heeft de verdediging zich op het primaire standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
De verdediging heeft zich op het subsidiaire standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd tot een bedrag van tussen de € 250,- en € 500,-, omdat er geen bewijs is van psychisch letsel als gevolg van de bedreiging. Voorts was het voor de benadeelde partij duidelijk dat het vanuit de zijde van de verdachte geen gerichte actie jegens de benadeelde partij is geweest. Bovendien heeft de benadeelde partij een eigen aandeel in het geheel, nu zij naar het incident is toegelopen, wat moet resulteren in een matiging van het toe te wijzen bedrag.
9.4.
Beoordeling
9.4.1.
Vordering [benadeelde 1] t.a.v. feit 2
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding niet is betwist, zal de vordering worden toegewezen.
Immateriële schade
Voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De verdediging heeft deze vordering ook niet betwist. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250.000,-, zodat de vordering zal worden toegewezen.
9.4.2.
Vorderingen nabestaanden t.a.v. feit 1
9.4.2.1.
Affectieschade bij overlijden
Het slachtoffer [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van een gebeurtenis waarvoor de verdachte jegens de benadeelde partij aansprakelijk is. Op grond van artikel 6:108 lid 3 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de verdachte verplicht affectieschade te vergoeden aan een kring van naasten van [slachtoffer 1] , waartoe onder anderen haar kinderen behoren. Kleinkinderen behoren niet tot de uitdrukkelijk in artikel 6:108 lid 4 BW genoemde kring van naasten. Dit geldt wel voor personen die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naasten worden aangemerkt.
[benadeelde 1] (dochter)
De verdediging heeft de gevorderde affectieschade niet betwist. Het gevorderde bedrag is voorts in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden toegewezen.
[benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 3] (dochters)
De verdediging heeft slechts volstaan met de enkele stelling dat geen sprake is van een familieband, zonder die stelling te onderbouwen, zodat sprake is van een onvoldoende gemotiveerde betwisting. Reeds gelet op de inhoud van het dossier is deze familieband in afdoende mate vast komen te staan. De gevorderde bedragen zijn voorts in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 3] zullen daarom worden toegewezen.
[benadeelde 5] (kleindochter)
Uit de stellingen van de benadeelde partij [benadeelde 4] , de kleindochter van het slachtoffer [slachtoffer 1] , die door de verdediging niet, althans niet voldoende gemotiveerd zijn betwist, volgt dat zij in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot [slachtoffer 1] stond, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij op basis van artikel 6:108 lid 4, aanhef en onder g BW als naaste wordt aangemerkt. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden toegewezen.
9.4.2.2.
Schokschade
De rechtbank stelt voorop dat iemand die een ander (het primaire slachtoffer) door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig kan handelen jegens degene (het secundaire slachtoffer) bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt.
Het antwoord op de vraag óf jegens het secundaire slachtoffer onrechtmatig is gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Gezichtspunten die daarbij onder meer een rol spelen zijn:
i. i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad;
ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met die onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan; en
iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Voorts is van belang dat het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door de onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Voor vergoeding van schokschade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Hierbij wordt opgemerkt dat een eventuele vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen indien de rechtbank op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat er sprake is van dergelijk geestelijk letsel, waarbij het niet noodzakelijk is dat in die rapportage een diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Bij samenloop van affectie- en schokschade moet de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wegens schokschade rekening moet worden gehouden met de vergoeding wegens affectieschade (vgl. Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
[benadeelde 1]
Namens de benadeelde partij [benadeelde 1] is onvoldoende gesteld dat de wijze waarop de benadeelde partij is geconfronteerd met de onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan, hebben geleid tot schade die volgt uit geestelijk letsel. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[benadeelde 2]
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen jegens de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van gezichtspunt i), de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer, [slachtoffer 1] , gepleegde onrechtmatige daad wordt verwezen naar wat hierover is overwogen in paragraaf 7.2. Ten aanzien van gezichtspunt ii), de (wijze van) confrontatie, overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij niet rechtstreeks is geconfronteerd met de directe gevolgen van het doden van [slachtoffer 1] , maar dat zij wel na het overlijden is geconfronteerd met indringende en schokkende informatie hierover. De informatie uit de media, het strafdossier en de forensische rapportages waarover de benadeelde partij de beschikking heeft, maken dat zij zich een duidelijk en specifiek beeld heeft kunnen vormen van hetgeen zich heeft voorgedaan. Voorts is de benadeelde partij in het ziekenhuis geconfronteerd met het lichaam van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat de benadeelde als dochter van de overledene tot haar in een nauwe en hechte relatie staat.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat dit onrechtmatig handelen heeft geleid tot geestelijk letsel bij de benadeelde partij. Uit de medische verklaring van psychiater [psychiater 2] van 21 maart 2024 blijkt dat de emotionele impact van het geweldsincident op de benadeelde partij groot is. De toegenomen stress zorgt voor slaapproblemen en ontregeling van het reeds aanwezige psychiatrische beeld. Naar aanleiding hiervan is slaapmedicatie gestart en de dosis antipsychoticum verhoogd. Voorts zal worden gestart met traumatherapie ter behandeling van trauma-gerelateerde klachten zoals nachtmerries.
De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakte geestelijk letsel. De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van billijkheid worden begroot op
€ 15.000,-. De benadeelde partij zal in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[benadeelde 3]
De rechtbank dient bij de beoordeling van de vordering allereerst aan de hand van de genoemde gezichtspunten te beoordelen of, door het onrechtmatig handelen tegen de overledene, tevens sprake is van onrechtmatigheid jegens de benadeelde. Ten aanzien van gezichtspunt i), de aard, toedracht en gevolgen van het jegens het primaire slachtoffer, [slachtoffer 1] , gepleegde onrechtmatige daad, wordt verwezen naar wat hierover is overwogen in paragraaf 7.2. Ten aanzien van gezichtspunt ii), de (wijze van) confrontatie, overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij niet rechtstreeks is geconfronteerd met de directe gevolgen van het doden van [slachtoffer 1] , maar dat zij wel kort na het incident naar de plaats delict is gereden en daar is geconfronteerd met informatie hierover. De informatie uit de media, het strafdossier en de forensische rapportages waarover de benadeelde partij de beschikking heeft, maken dat zij zich een duidelijk en specifiek beeld heeft kunnen vormen van hetgeen zich heeft voorgedaan. Voorts is de benadeelde partij in het ziekenhuis geconfronteerd met het lichaam van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van gezichtspunt iii) overweegt de rechtbank dat de benadeelde als dochter van de overledene tot haar in een nauwe en hechte relatie staat.
Alles afwegende, waarbij is gelet op de aard, toedracht en gevolgen van de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad, de wijze waarop de benadeelde is geconfronteerd met de jegens de overledene gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde en de overledene, stelt de rechtbank vast dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens de benadeelde.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat dit onrechtmatig handelen heeft geleid tot geestelijk letsel bij de benadeelde partij. Uit de verklaring van Praktijk Ondersteuner Huisarts Geestelijke Gezondheidszorg
[persoon B] blijkt dat de benadeelde partij zich heeft gemeld met diverse angst- en spanningsklachten. Na twee gesprekken bleek dat sprake is van ernstige problematiek en dat de benadeelde partij voor behandeling is verwezen naar de Specialistische Geestelijke Gezondheidszorg. Zij is aangemeld voor rouwverwerking en behandeling van trauma’s in verband met een vermoedelijke posttraumatische stressstoornis. Ter bestrijding van nachtmerries voortkomend uit trauma heeft de huisarts medicatie voorgeschreven.
De verdachte zal worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade die volgt uit het door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. De omvang van deze schade zal, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van billijkheid worden begroot op
€ 15.000,-. De benadeelde partij zal in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[benadeelde 4]
Uit medische gegevens die door huisarts [huisarts] op 3 mei 2024 zijn opgemaakt en ter terechtzitting zijn overgelegd blijkt dat er naar aanleiding van het incident meerdere afspraken met de huisarts hebben plaatsgevonden. Zo is er op 4 september 2023 met de benadeelde partij besproken dat te zijner tijd mogelijk EMDR-therapie nodig is, indien daar behoefte aan is. Dit heeft niet tot een verwijzing geleid. De benadeelde partij wil geen medicatie. Voorts blijkt dat de benadeelde partij op 11 september 2023 heeft aangegeven boos, angstig en verstrooid te zijn. Op 1 december 2023 heeft zij aangegeven voorlopig geen gesprekken te willen voeren en dat zij contact zal opnemen voor het maken van een vervolgafspraak. Het is de rechtbank onbekend of hier gevolg aan is gegeven.
Hoewel zonder meer kan worden aangenomen dat de impact van het gebeurde op de benadeelde partij groot is, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de overgelegde medische verklaring op dit moment niet kan worden vastgesteld dat dit ook heeft geleid tot het ontstaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld of anderszins objectiveerbaar geestelijk letsel.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
9.4.2.3.
Materiële schade
[benadeelde 5] (kleindochter)
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit de kosten bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW, en de gevorderde schadevergoeding niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
9.4.3.
Vordering [benadeelde 6] t.a.v. feit 3
De rechtbank ziet in het onder 3 bewezen feit onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte het oogmerk had de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen. Het lijkt erop dat de verdachte het oogmerk had om haar weg te jagen. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de benadeelde partij door de bewezen feiten op andere wijze in haar persoon is aangetast, zoals bedoeld in artikel 6:106, onder b, BW.
Van aantasting in de persoon “op andere wijze” als hier bedoeld is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het strafbare feit. Degene die zich hierop beroept zal hiervoor voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit blijkt dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. In zo een geval dient degene die zich hierop beroept de aantasting te onderbouwen met concrete gegevens. Dat is slechts anders indien de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de verdachte, gezien de aard en impact van het bewezen verklaarde feit, een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij gemaakt, waarvan de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. De daardoor veroorzaakte schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
9.4.4.
Gevorderde wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente.
De rechtbank bepaalt dienovereenkomstig dat de toe te wijzen bedragen aan immateriële schadevergoeding worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
21 januari 2023.
De rechtbank bepaalt ten aanzien van de gevorderde toekomstige materiële schadeposten dat daarover naar hun aard nog geen wettelijke rente verschuldigd is. Ten aanzien van de overige materiële schadeposten bepaalt de rechtbank dat de wettelijke rente zal ingaan vanaf de data van de ingediende facturen en dat in geval van opnamen in het ziekenhuis en het revalidatiecentrum de einddata hiervan gelden als ingangsdata van de wettelijke rente. Een en ander leidt tot toewijzing van de wettelijke rente in de gevallen en vanaf de data zoals hierna in de tabellen vermeld.
Post materiële schade [benadeelde 1]
Ingangsdatum wettelijke rente
- Eigen risico
24 januari 2023
- Ziekenhuisdaggeldvergoeding
14 maart 2023
- Revalidatiedaggeldvergoeding
6 november 2023
- Elektrische rolstoel
n.v.t.
- Opvang hond
14 september 2023
- Informatieverstrekking
20 juni 2023
- Elektrisch bed
n.v.t.
Post materiële schade [benadeelde 4]
Ingangsdatum wettelijke rente
- Gedenksteen
20 juli 2023
- Begrafeniskosten
5 maart 2023
- Rouwbloemen
25 januari 2023
9.4.5.
Veroordeling proceskosten
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.6.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen ter zake van de toegewezen vorderingen tot schadevergoeding, telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Bij het bepalen van de duur van de gijzeling - die bij gebreke van betaling of verhaal kan worden toegepast - heeft de rechtbank acht geslagen op het bepaalde in artikel 36f lid 5 Sr en artikel 60a Sr. De totale duur van de gijzeling betreft volgens deze bepalingen maximaal één jaar. De rechtbank zal dit maximale aantal dagen gijzeling evenredig verdelen onder de vorderingen van de benadeelde partijen.
9.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen zoals hieronder vermeld, vermeerderd met wettelijke rente en kosten als in de beslissing vermeld.
Immateriële schade
Materiële schade
Totaal
[benadeelde 1]
€ 267.500,-
€ 29.121,05
€ 296.621,05
[benadeelde 2]
€ 32.500,-
€ 32.500,-
[benadeelde 3]
€ 32.500,-
€ 32.500,-
[benadeelde 4]
€ 17.500,-
€ 17.500,-
[benadeelde 5]
€ 17.500,-
€ 9.965,-
€ 27.465,-
[benadeelde 6]
€ 1.500,-
€ 1.500,-

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 60a, 285, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, onder 2 impliciet primair, onder 3 en onder 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: het pistool (beslagcode [beslagnummer 1] ) en twee stuks munitie (beslagcode [beslagnummer 2] );
Benadeelde partij [benadeelde 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]te betalen een bedrag van
€ 296.621,05 (zegge: tweehonderdzesennegentigduizend zeshonderdéénentwintig euro en vijf cent),bestaande uit € 29.121,05 (zegge: negenentwintigduizend honderdéénentwintig euro en vijf cent) aan materiële schade en € 267.500,- (zegge: tweehonderdzevenzestigduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de data zoals vermeld in onderstaand tabel tot aan de dag der algehele voldoening;
Post [benadeelde 1]
Ingangsdatum wettelijke rente
Immateriële schade
21 januari 2023
Materiële schade:
- Eigen risico
24 januari 2023
- Ziekenhuisdaggeldvergoeding
14 maart 2023
- Revalidatiedaggeldvergoeding
6 november 2023
- Elektrische rolstoel
-
- Opvang hond
14 september 2023
- Informatieverstrekking
20 juni 2023
- Elektrisch bed
-
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 1]te betalen
€ 296.621,05 (hoofdsom zegge: tweehonderdzesennegentigduizend zeshonderdéénentwintig euro en vijf cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data zoals vermeld in hiervoor vermeld tabel tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
265 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]te betalen een bedrag van
€ 32.500,- (zegge: tweeëndertigduizend vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 2]te betalen
€ 32.500,- (hoofdsom zegge: tweeëndertigduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
21 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 3]te betalen een bedrag van
€ 32.500,- (zegge: tweeëndertigduizend vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 3]te betalen
€ 32.500,- (hoofdsom zegge: tweeëndertigduizend vijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
21 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 4]te betalen een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 4]te betalen € 17.500,-
(hoofdsom zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
14 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 5]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 5]te betalen een bedrag van
€ 27.465,- (zegge: zevenentwintigduizend vierhonderdvijfenzestig euro),bestaande uit € 9.965,- (zegge: negenduizend negenhonderdvijfenzestig euro) aan materiële schade en € 17.500,- (zegge: zeventienduizend en vijfhonderd) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de data zoals vermeld in onderstaand tabel tot aan de dag der algehele voldoening;
Post [benadeelde 5]
Ingangsdatum wettelijke rente
Immateriële schade
21 januari 2023
Materiële schade:
- Materiële schade:
20 juli 2023
- Begrafeniskosten
5 maart 2023
- Rouwbloemen
25 januari 2023
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 5]te betalen
€ 27.465,- (hoofdsom zegge: zevenentwintigduizend vierhonderdvijfenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data zoals vermeld in hiervoor vermeld tabel tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 6]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 6]te betalen een bedrag van
€ 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde 6]te betalen
€ 1.500,- (hoofdsom zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
1 dag;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 januari 2023 te Zwijndrecht,
opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in/door het lichaam, van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 21 januari 2023 te Zwijndrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen een of meer kogels in/door het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
hij op of omstreeks 21 januari 2023 te Zwijndrecht
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- aan die [slachtoffer 3] een vuurwapen te tonen / voor te houden en/of
- ( daarbij) (vervolgens) met dit vuurwapen in de lucht te schieten en/of
- ( daarbij) aan die [slachtoffer 3] (dreigend) de woorden toe te voegen: "Wegwezen",
althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
4.
hij in of omstreeks de periode van 21 januari 2023 tot en met 25 februari 2023 te Zwijndrecht en/of Rotterdam en/of Schiedam, althans in nederland
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer kogelpatronen
voorhanden heeft gehad.