ECLI:NL:RBROT:2024:560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
ROT 23/5071
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen brief Minister van Financiën betreffende FSV-registratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de Minister van Financiën beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een brief van de Minister van 17 maart 2023, waarin werd medegedeeld dat hij geen recht had op een financiële tegemoetkoming vanwege zijn registratie in de FSV van de Belastingdienst. De Minister verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat de brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zou zijn. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Minister aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de brief van 17 maart 2023 geen rechtsgevolg heeft en dus niet als een Awb-besluit kan worden aangemerkt. De Minister heeft aangegeven dat er gewerkt wordt aan een regeling voor mensen die nadelige gevolgen ondervinden van hun FSV-registratie. De rechtbank concludeert dat er geen publiekrechtelijke grondslag is voor de mededeling in de brief en dat er geen verzoek om schadevergoeding is ingediend. Daarom is er geen aanleiding om het beroep om te zetten in een verzoek tot schadevergoeding.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten),
en

De Minister van Financiën, de Minister

(gemachtigde: mr. M.A.N. van de Kerkhof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een besluit van de Minister van 20 juni 2023 (het bestreden besluit), waarin eisers bezwaar tegen een brief van 17 maart 2023 niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1.
De Minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser (telefonisch) en de gemachtigde van de Minister, samen met mr. L. Woudenberg.

Totstandkoming van het besluit

2. De Minister heeft aan eiser op 23 april 2021 een brief verstuurd met de mededeling dat eisers gegevens in de FSV [1] van de Belastingdienst stonden. Omdat het gebruik van deze voorziening niet voldeed aan de AVG, [2] is het systeem uitgezet. In deze brief is verder toegelicht dat nader zal worden onderzocht of deze registratie negatieve gevolgen heeft gehad voor eiser. Op 17 maart 2023 heeft de Minister eiser een brief verstuurd, waarin het volgende is vermeld:
“Omdat uw FSV-registratie geen gevolgen had binnen de Belastingdienst, komt u niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.”
Naar aanleiding van eisers bezwaar tegen deze brief heeft de Minister het bestreden besluit genomen. Volgens de Minister is de brief van 17 maart 2023 geen besluit in de zin van de Awb [3] omdat de brief geen rechtsgevolg heeft.

Het beroep van eiser

3. In beroep voert eiser aan dat de brief van 17 maart 2023 een Awb-besluit is. Met het afwijzen van een financiële tegemoetkoming is namelijk sprake van een rechtsgevolg. Op de zitting heeft eiser verder aangevoerd dat door de Minister, in gevallen waarin sprake is van nadelige gevolgen, schadevergoedingen op grond van de AVG zijn toegekend. Eiser heeft ook toegelicht dat beroep is ingesteld omdat hij niet wil dat hem later, als er een wettelijke regeling is, tegengeworpen krijgt dat hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de brief van 17 maart 2023.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank moet beoordelen of de Minister eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat de brief van 17 maart 2023 geen Awb-besluit is.
5. Onder een besluit in de zin van de Awb wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [4]
6. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de toelichting van de Minister in het verweerschrift en op de zitting blijkt dat wordt gewerkt aan een regeling voor mensen die in de FSV zijn opgenomen en daarvan nadelige gevolgen hebben ondervonden. De rechtbank oordeelt dat de Minister zich onder deze omstandigheden terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 17 maart 2023 niet als een Awb-besluit kan worden aangemerkt. Bij gebrek aan een publiekrechtelijke grondslag kan niet gezegd worden dat de mededeling in de brief dat eiser niet in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming, is gericht op rechtsgevolg. [5] De rechtbank merkt daarbij op dat aan de brief van 17 maart 2023 geen verzoek van eiser om schadevergoeding, op grond van artikel 82 van de AVG of anderszins, is voorafgegaan. Ook in de stellingen van eiser in beroep kan zo’n verzoek tot schadevergoeding niet worden gelezen. Er is daarom geen aanleiding tot conversie van het beroep in een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb. [6]
7. Tegen de brief van 17 maart 2023 stond dus geen bezwaar en beroep open. De Minister heeft het bezwaar van eiser (tegen die brief) terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Fraude Signalering Voorziening
2.Algemene verordening gegevensbescherming
3.Algemene wet bestuursrecht
4.Dit is bepaald in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
5.Zie ook een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2023,
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:436.