ECLI:NL:RBROT:2024:6313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
10250521 CV EXPL 22-38960
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een civiele zaak over bewijslevering en schadevergoeding tussen een eiseres en gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 28 juni 2024 een eindvonnis uitgesproken naar aanleiding van een tussenvonnis van 23 juni 2023. De eiseres in conventie, vertegenwoordigd door mr. G.C.G. Metz, heeft bewijs geleverd dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.G.G. de Bruin, de afgesproken werkzaamheden niet correct heeft uitgevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres in haar bewijsopdracht is geslaagd, onderbouwd door getuigenverklaringen en whatsappgesprekken. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 49.948,00, plus een bedrag van € 13.331,05 voor vertraging in de werkzaamheden, en de wettelijke rente. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.407,79 toegewezen. De vordering in reconventie van de gedaagde is afgewezen, evenals het verzoek om huurprijsvermindering. De gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiseres, die in totaal € 4.344,91 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10250521 CV EXPL 22-38960
datum uitspraak: 28 juni 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] ,
statutair gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. G.C.G. Metz te Den Haag,
tegen
[gedaagde] ,
statutair gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.G.G. de Bruin te Sliedrecht.
De partijen worden hierna: ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 23 juni 2023 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken,
  • de akte nader uitlaten van [eiseres] ;
  • het proces-verbaal van het door de kantonrechter op 16 februari 2024 gehouden getuigenverhoor aan de kant van [eiseres] ;
  • de akte uitlaten in verband met contra-enquête van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van het door de kantonrechter op 22 mei 2024 gehouden getuigenverhoor aan de kant van [gedaagde] .
1.2.
Partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan het nemen van een akte/conclusie na getuigenverhoren. De kantonrechter heeft daarom direct vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

Het tussenvonnis van 23 juni 2023
2.1.
De kantonrechter blijft bij haar overwegingen en beslissingen in het tussenvonnis van 23 juni 2023 en neemt die overwegingen en beslissingen hier over.
2.2.
In het tussenvonnis zijn twee bewijsopdrachten aan [eiseres] gegeven. Zij is toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat:
partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] de op de lijst, die als bijlage 5 bij de dagvaarding in het geding is gebracht, vermelde werkzaamheden voor haar rekening zou uitvoeren; en
partijen verder hebben afgesproken dat [gedaagde] pas na oplevering van de verbouwde ruimtes het volledige genot van het door [gedaagde] gehuurde deel van het bedrijfspand zou hebben.
Is [eiseres] geslaagd in bewijslevering van vraag 1? Ja
2.3.
Op grond van de getuigenverhoren is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] in haar bewijsopdracht is geslaagd. Uit de getuigenverhoren is bijvoorbeeld naar voren gekomen dat er meerdere besprekingen over de uit te voeren werkzaamheden zijn geweest. Zo heeft [persoon A] (bouwkundig adviseur) in zijn getuigenverhoor desgevraagd toegelicht dat hij de uit te voeren werkzaamheden voor [gedaagde] inzichtelijk heeft gemaakt en deze ook letterlijk heeft uitgeschreven. Volgens hem zou [gedaagde] de opgesomde werkzaamheden uitvoeren, waarschijnlijk onder leiding van [persoon B] . Bij het maken van de afspraken hierover waren [persoon B] en [persoon C] aanwezig. De lijst van werkzaamheden, zoals die toen is opgesteld, is volgens [persoon A] de lijst uit bijlage 5 bij de dagvaarding. De getuigenverklaring van [persoon A] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [persoon D] (operational manager). Uit haar verklaring blijkt dat de werkzaamheden die door [gedaagde] moesten worden uitgevoerd onder andere bestaan uit het maken van kamers, het schilder- en tegelklaar afwerken van de kamers inclusief de plafonds en het maken van de installatie voor de babyspa. Ook dit zijn werkzaamheden die beschreven staan op de lijst uit bijlage 5 bij de dagvaarding. Voor het realiseren van deze werkzaamheden is volgens haar in overleg met de wederpartij een planning gemaakt. Dat [persoon C] aanwezig was bij het maken van bovengenoemde afspraken blijkt uit de getuigenverklaring van [persoon B] . Hij verklaart, naast [persoon A] , dat bij het maken van de afspraken hij, [persoon C] , mevrouw [persoon E] en [persoon A] aanwezig waren.
2.4.
De verklaringen van de getuigen aan de zijde van [eiseres] vinden steun in de overgelegde whatsappgesprekken tussen [persoon A] en [persoon B] , waarin [persoon A] onder andere op 23 maart 2022 en 7 april 2022 zijn ongenoegen uit over (het niveau van) de werkzaamheden die volgens [persoon A] ondanks de duidelijke afspraken onder de maat zouden zijn en waarin [persoon A] ook meermaals benoemt dat hij een lijst met werkzaamheden heeft gestuurd die moesten worden uitgevoerd. Deze gesprekken zijn weer gevoerd na een online (zoom/facetime)gesprek begin maart 2022 respectievelijk een gang door het gebouw van [persoon E] en [persoon B] waarin is besproken dat de verbouwing niet vordert volgens afspraak. Waar de verklaringen van [persoon E] en [persoon A] specifiek en concreet zijn over welke afspraken met wie en wanneer zijn gemaakt blijven de verklaringen van [persoon C] , [persoon B] en [persoon F] , de zoon van [persoon C] - op het bevestigen dat die (online)gesprekken hebben plaatsgevonden na - vaag en onduidelijk met betrekking tot wat in de gesprekken nu precies is toegezegd en afgesproken.
2.5.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] met [gedaagde] heeft afgesproken dat [gedaagde] de in bijlage 5 bij de dagvaarding opgesomde werkzaamheden in het bedrijfspand zou gaan uitvoeren. De kantonrechter gaat uit van de juistheid van de gegeven getuigenverklaringen aan de kant van [eiseres] , omdat uit de getuigenverklaringen van de contra-enquête geen concreet ander beeld naar voren komt dan hierboven is geschetst. Uit de contra-enquête komt vooral naar voren dat er wel afspraken zijn gemaakt, maar dat [gedaagde] zich niet goed meer kan herinneren welke afspraken zijn gemaakt.
2.6.
De vraag die vervolgens voor ligt is of [gedaagde] op tijd wist dat de werkzaamheden volgens [eiseres] niet op de juiste manier zijn uitgevoerd. [gedaagde] stelt namelijk niet eerder dan tijdens deze procedure gehoord te hebben dat de werkzaamheden niet correct zijn uitgevoerd. Dat [persoon C] eerder gewezen is op het niet correct uitvoeren van de werkzaamheden blijkt echter onder andere uit de verklaring van [persoon A] . Gaandeweg de werkzaamheden zag hij dat het niet klopte wat er gebeurde en heeft hij telefonisch contact opgenomen met [persoon B] en ook een aantal keer zijn beklag naar [persoon C] gemaild. Ook uit de getuigenverklaring van [persoon D] blijkt dat de werkzaamheden in het begin weliswaar goed gingen (er was een man ingehuurd die keurig op tijd kwam en zijn afspraken nakwam), maar dat vanaf het moment dat deze man naar een andere klus ging, ontstond er rumoer en heeft [persoon D] op een gegeven moment [persoon C] en [persoon B] aangesproken. Dat is een pittig gesprek in de tuin geweest. [persoon C] bevestigt dat er een gesprek in de tuin heeft plaatsgevonden. Of dit een pittig gesprek is geweest, kan hij zich niet meer herinneren. Dat [eiseres] niet tevreden was en dat [gedaagde] dat pas tijdens deze procedure heeft gehoord, is gelet op al het voorgaande ongeloofwaardig.
2.7.
Gelet op het bovenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat [gedaagde] de overeengekomen werkzaamheden niet correct heeft uitgevoerd én dat [gedaagde] wist dat [eiseres] vond dat de werkzaamheden niet correct werden uitgevoerd. Ook hier gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de gegeven getuigenverklaringen aan de kant van [eiseres] in combinatie met de overgelegde stukken en komt uit de contra-enquête geen concreet ander beeld naar voren.
2.8.
Omdat [eiseres] in dit deel van de bewijsopdracht is geslaagd is de gevorderde vervangende schadevergoeding bestaande uit enerzijds de kosten voor de verbouwingswerkzaamheden die zijn onderbouwd met een offerte en anderzijds de extra kosten voor de bouwkundig adviseur [persoon A] toewijsbaar. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld om aan [eiseres] een bedrag van € 49.948,00 te betalen.
Schadevergoeding voor [eiseres] toewijsbaar
2.9.
[eiseres] stelt ook dat zij door de ontstane vertraging in de werkzaamheden schade heeft opgelopen. Het bedrag dat [eiseres] stelt in dit verband aan schade te hebben geleden (€ 13.331,05), is onderbouwd en niet betwist, zodat ook dit bedrag wordt toegewezen.
De wettelijke rente is toewijsbaar
2.10.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen, omdat [eiseres] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is toewijsbaar
2.11.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). Op basis van de toewijsbare hoofdsom bedragen de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten € 1.407,79 exclusief btw. De hierover gevorderde wettelijke rente is niet toewijsbaar, omdat niet is gesteld dat de buitengerechtelijke incassokosten vóór dagvaarding dan wel vóór de ingebrekestelling door [eiseres] aan haar gemachtigde zijn betaald.
Is [eiseres] geslaagd in bewijslevering van vraag 2? Ja
2.12.
[eiseres] heeft in het kader van deze bewijsopdracht getuigen laten horen en [gedaagde] heeft op haar beurt in de contra-enquête ook getuigen laten horen. In het getuigenverhoor van [persoon C] heeft de kantonrechter [persoon C] de vraag gesteld of er afspraken zijn gemaakt over het in gebruik nemen van de ruimtes die [gedaagde] zou gaan huren. [persoon C] heeft op deze vraag geantwoord dat er is gezegd dat [gedaagde] op een bepaalde datum zou verhuizen, dat met elkaar is afgesproken dat de verhuizing naar een deel van de ruimtes zou plaatsvinden en dat na oplevering de overige ruimtes in gebruik zouden worden genomen.
2.13.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de getuigenverklaring van alleen al [persoon C] voldoende volgt dat [gedaagde] pas na oplevering van de verbouwde ruimtes het volledige huurgenot van het door [gedaagde] gehuurde deel van het bedrijfspand zou krijgen. Dat het [gedaagde] is tegengevallen welke ruimtes zij tijdens de verbouwing kon gebruiken, kan in het licht van de getuigenverklaring van [persoon C] niet tot de conclusie leiden dat er afspraken zijn gemaakt over huurprijsvermindering. Met het slagen van deze bewijsopdracht door [eiseres] wordt het door [gedaagde] in reconventie gevorderde bedrag aan ‘te veel’ betaalde huur ter hoogte van € 6.006,70 afgewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiseres] betalen
2.14.
Omdat de vordering in conventie wordt toegewezen en de vordering in reconventie wordt afgewezen, moet [gedaagde] de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 108,41 aan dagvaardingskosten, € 1.384,00 aan griffierecht en € 2.852,50 aan salaris gemachtigde (drie punten x € 815,00). Dit is in totaal € 4.344,91. Voor de kosten die [eiseres] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 135,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 64.686,84, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van:
  • € 63.279,05 vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van volledige betaling;
  • € 1.407,79 vanaf 28 juni 2024 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten die aan de kant van [eiseres] tot vandaag worden vastgesteld op € 4.344,91;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
44485