In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 28 juni 2024 een eindvonnis uitgesproken naar aanleiding van een tussenvonnis van 23 juni 2023. De eiseres in conventie, vertegenwoordigd door mr. G.C.G. Metz, heeft bewijs geleverd dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.G.G. de Bruin, de afgesproken werkzaamheden niet correct heeft uitgevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres in haar bewijsopdracht is geslaagd, onderbouwd door getuigenverklaringen en whatsappgesprekken. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 49.948,00, plus een bedrag van € 13.331,05 voor vertraging in de werkzaamheden, en de wettelijke rente. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.407,79 toegewezen. De vordering in reconventie van de gedaagde is afgewezen, evenals het verzoek om huurprijsvermindering. De gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiseres, die in totaal € 4.344,91 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.