ECLI:NL:RBROT:2024:675

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
C/10/671454 / KG ZA 24-6
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens huurachterstand in kort geding

In deze zaak, die op 30 januari 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser [eiser01] een kort geding aangespannen tegen gedaagde partij [gedaagde partij01] wegens huurachterstand. [gedaagde partij01] huurt sinds juni 2022 een woning van [eiser01] en heeft sinds 1 juli 2023 geen huur meer betaald, wat heeft geleid tot een achterstand van € 7.000,00. Eiser vordert ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2024, waardoor de voorzieningenrechter verstek verleent.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet is aangetoond dat gedaagde partij de vereiste brieven tijdig heeft ontvangen. De ontruimingstermijn is vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is gedaagde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 2.485,38. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiser direct kan overgaan tot uitvoering van de ontruiming, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige communicatie en de wettelijke vereisten voor het vorderen van buitengerechtelijke incassokosten. Dit vonnis biedt een duidelijk voorbeeld van hoe de rechtbank omgaat met huurgeschillen en de rechten van verhuurders in situaties van wanbetaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/671454 / KG ZA 24-6
Vonnis in kort geding van 30 januari 2024
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. S.N. Nasrullah te ‘s-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde01] ,

2.
[gedaagde02],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagden,
die niet zijn verschenen.
De partijen worden hierna [eiser01] en [gedaagde partij01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 10 januari 2024, met bijlagen 1 tot en met 6;
  • de brief van [eiser01] , met bijlagen 7 en 8;
  • de mondelinge behandeling op 22 januari 2024.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde partij01] huurt sinds juni 2022 de woning aan het adres [adres01] in [plaats01] van [eiser01] . De huurprijs bedraagt € 1.000,00 per maand. Volgens [eiser01] betaalt [gedaagde partij01] sinds 1 juli 2023 geen huur zodat sprake is van een huurachterstand van € 7.000,00. In deze zaak eist [eiser01] daarom – samengevat weergegeven – dat [gedaagde partij01] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen en dat [gedaagde partij01] wordt veroordeeld om de huurachterstand (met wettelijke rente, een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en toekomstige huur) aan [eiser01] te betalen. Volgens [eiser01] heeft hij spoedeisend belang bij deze eisen, omdat hij financieel ernstig in het gedrang komt door de inmiddels maandenlange wanbetaling van [gedaagde partij01] [eiser01] wil de woning zo snel mogelijk aan een ander kunnen verhuren.
Verstekverlening tegen [gedaagde partij01]
2.2.
De voorzieningenrechter verleent verstek tegen [gedaagde partij01] is namelijk niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2024, terwijl bij de oproeping van [gedaagde partij01] in deze zaak alle wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen.
De eis van [eiser01] wordt grotendeels toegewezen
2.3.
De eis van [eiser01] komt de voorzieningenrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor. Daarom wordt die eis toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn op veertien dagen na betekening van dit vonnis wordt gesteld en met uitzondering van de door [eiser01] geëiste veroordeling van [gedaagde partij01] om aan hem een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te betalen. [eiser01] heeft namelijk pas recht op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten als een brief is gestuurd waarin [gedaagde partij01] de kans heeft gekregen om binnen vijftien dagen na ontvangst van die brief alsnog zonder extra kosten te betalen. [1] In de brieven die aan [gedaagde partij01] zijn gestuurd, [2] staat echter een uiterste betaaldatum terwijl niet vast staat dat [gedaagde partij01] die brieven vijftien dagen daarvoor heeft ontvangen. [3] De brieven voldoen dus niet aan de wet.
[gedaagde partij01] moet de proceskosten van [eiser01] betalen
2.4.
[gedaagde partij01] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt. [4] De voorzieningenrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser01] op € 290,38 aan dagvaardingskosten, € 1.325,00 aan griffierecht, € 697,00 aan salaris advocaat en € 173,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 2.485,38. Hier kan nog een bedrag van € 90,00 bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.5.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [5]

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde partij01] hoofdelijk om aan [eiser01] te betalen € 7.000,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de dag waarop iedere individuele huurtermijn verschuldigd was tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde partij01] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan het adres [adres01] in [plaats01] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde partij01] bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van [eiser01] te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde partij01] hoofdelijk om vanaf de maand februari 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan [eiser01] te betalen € 1.000,00 per maand;
3.4.
veroordeelt [gedaagde partij01] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] worden begroot op € 2.485,38;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
3349 / 2009

Voetnoten

1.Artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Bijlagen 4 en 6 bij de dagvaardingen.
3.Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
4.Artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.Artikel 258 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.