ECLI:NL:RBROT:2024:7086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6412
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering wegens meerinkomen in het kader van studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente uit Bergschenhoek, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had een vordering van € 668,57 opgelegd gekregen vanwege meerinkomen dat zij in 2019 had verdiend tijdens het studiefinancieringsstijdvak van januari tot en met juli. De minister handhaafde deze vordering na een bezwaarprocedure. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, maar is niet verschenen op de zitting van de rechtbank op 26 juli 2024.

De rechtbank heeft beoordeeld of de minister terecht de vordering heeft opgelegd. Eiseres stelde dat zij niet gehoord was in de bezwaarprocedure en dat de bijverdiengrens niet was overschreden omdat zij een stagevergoeding ontving. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt stelde dat de bijverdiengrens was overschreden, aangezien de stagevergoeding als inkomen werd aangemerkt. De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat zij niet had hoeven rekening houden met een terugvordering, omdat het hier ging om een zelfstandige vordering wegens meerinkomen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6412

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Bergschenhoek, eiseres

(gemachtigde: mr. M.A.K. Rahman),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 15 mei 2023 heeft de minister eiseres een vordering vanwege meerinkomen van € 668,57 opgelegd, omdat zij in 2019 in het studiefinancieringsstijdvak januari tot en met juli 2019 teveel heeft bijverdiend. Met het bestreden besluit van 23 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft tot 1 september 2018 studiefinanciering ontvangen. Op 3 juli 2019 heeft eiseres haar diploma geregistreerd. Op 7 januari 2020 is de prestatiebeurs van eiseres omgezet in een gift, waardoor haar studieschuld is verlaagd met € 21.389,38. Zij heeft van januari tot en met juli 2019 een studentenreisproduct gehad. Naar aanleiding van een controle door de minister bij de Belastingdienst van het inkomen van eiseres over het jaar 2019 is het toetsingsinkomen van eiseres vastgesteld op € 15.702,57. Over het jaar 2019 mocht eiseres een bedrag van € 14.682,96 bijverdienen (bijverdiengrens 2019). De minister heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2.1
Met het bestreden besluit heeft de minister bij het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht over het studiefinancieringstijdvak 2019 aan eiseres een vordering van € 668,57 wegens meerinkomen heeft opgelegd, omdat zij teveel zou hebben bijverdiend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Het betoog van eiseres dat zij, in afwijking van artikel 7:2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten onrechte niet is gehoord om haar bezwaar toe te lichten, slaagt niet. Artikel 7.3 van de Wsf 2000 bepaalt namelijk dat de artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Awb niet van toepassing zijn op de bezwaarschriftprocedure. Er is dus geen sprake van een schending van de hoorplicht.
7. Het betoog van eiseres dat de bijverdiengrens niet is overschreden, nu er sprake is van een stagevergoeding en niet van inkomen slaagt niet. Volgens artikel 3.17, eerste lid, van de Wsf 2000 (oud) is meerinkomen het toetsingsinkomen, verminderd met een vrije voet. In artikel 1.1 van de Wsf 2000 is het toetsingsinkomen gedefinieerd: inkomen als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Daartoe behoort het belastbaar loon. Op de door eiseres toegestuurde jaaropgaaf is de stagevergoeding aangemerkt als loon. De minister heeft voor de vaststelling van het meerinkomen Suwinet geraadpleegd. Ook daarin is de stagevergoeding als loon geregistreerd. Deze registratie is afkomstig van de Belastingdienst, waar de vergoeding als loon is aangegeven. De minister heeft de stagevergoeding dan ook terecht in aanmerking genomen bij de bepaling van het meerinkomen. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de bijverdiengrens in studiefinancieringstijdvak 2019 is overschreden.
8. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij er geen rekening mee hoefde te houden dat een bedrag zou worden teruggevorderd nu zij tijdig haar diploma heeft behaald. Volgens eiseres mocht ze het studentenreisproduct gebruiken. Ze had niet verwacht dat ze het zou moeten terugbetalen.
8.1.
Dit betoog slaagt ook niet. Er is immers geen sprake van een terugvordering, maar van een vordering wegens meerinkomen. Dit is een zelfstandige vordering, die losstaat van de omzetting van de genoten prestatiebeurs in een gift, zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2503. Nu eiseres studiefinanciering ontvangt had het op haar weg gelegen om zich op de hoogte te stellen van de daarvoor geldende voorwaarden, waaronder de bijverdiengrens.
8.2.
De rechtbank wijst er verder nog op dat in het Bericht van 7 augustus 2018 staat dat eiseres vanaf 1 september 2018 geen recht meer heeft op een prestatiebeurs. Als zij nog wel gebruik wil blijven maken van het studentenreisproduct dan is dat mogelijk. In het Bericht staat verder duidelijk vermeld dat eiseres op de bijverdiengrens moet letten en het studentenreisproduct tijdig moet stopzetten voordat haar verdiensten over die grens gaan. In de folder 'Studiefinanciering Bijverdienen 2019' staat ook duidelijk aangegeven dat eiseres voordat zij de bijverdiengrens heeft bereikt haar studiefinanciering en haar studentenreisproduct moet stopzetten. Eiseres had dan ook kunnen weten dat zij haar studentenreisproduct ook moest stopzetten voor haar verdiensten over de bijverdiengrens gingen.
9. De minister is dan ook terecht tot het opleggen van een vordering vanwege meerinkomen overgegaan.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb bepaalt voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, het belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord..
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 3.1., tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), bepaalt het volgende. Studiefinanciering voor een opleiding in het hoger onderwijs bestaat uit een basislening, een aanvullende beurs of aanvullende lening en collegegeldkrediet.
Artikel 3.17, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat indien een deelnemer in een kalenderjaar meerinkomen heeft, dit leidt tot een vordering van Onze Minister op de deelnemer. Meerinkomen is het toetsingsinkomen, verminderd met een vrije voet naar de maatstaf van 1 januari 2019 van € 14.682,96.
Artikel 3.17, zevende lid, van de Wsf 2000 bepaalt het volgende. Indien een mbo-student in een kalenderjaar meerinkomen heeft, is die mbo-student aan Onze Minister een bedrag ter grootte van het meerinkomen verschuldigd, met dien verstande dat dit bedrag niet groter kan zijn dan de som van de met betrekking tot dat kalenderjaar aan die mbo-student toegekende bedragen aan:
a. basisbeurs,
b .aanvullende beurs,
c. toeslag eenoudergezin, en
d. voor iedere maand waarin de mbo-student op enig moment beschikte over de reisvoorziening, een bedrag gelijk aan een twaalfde deel van de waarde van de reisvoorziening, bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, vermenigvuldigd met het aantal maanden waarover met inachtneming van het vijfde lid het toetsingsinkomen is berekend.
Artikel 7:3 van de Wsf 200 bepaalt dat de artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn.
Artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat onze Minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing kan laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 11.5, tweede lid, onder b, van de Wsf 2000, voor zover thans van belang, bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is op het begrip toetsingsinkomen.