ECLI:NL:RBROT:2024:7229

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/680626 / KG ZA 24-547
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie in kort geding met betrekking tot verplichtingen uit vonnis

In deze zaak heeft Baat Medical Products B.V. (hierna: Baat) een kort geding aangespannen tegen de curator van Ipadic B.V. (hierna: de Curator) met als doel de executie van een eerder vonnis van de voorzieningenrechter te schorsen. Dit vonnis, gewezen op 22 maart 2021, verplichtte Baat om dertien prototypes van een insulinepomp aan Ipadic af te geven. Baat stelt dat zij grotendeels aan deze verplichtingen heeft voldaan en dat er een reële kans bestaat dat in een andere procedure zal blijken dat de dwangsom, die is opgelegd voor het niet voldoen aan de verplichtingen, dient te worden verminderd tot nihil.

De mondelinge behandeling vond plaats op 2 juli 2024, waarbij partijen hebben geprobeerd een regeling te treffen, maar dit is niet gelukt. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de feiten en het geschil beoordeeld. Baat heeft aangevoerd dat zij geen zaken onder zich heeft die zij op grond van het vonnis aan Ipadic moest afgeven en dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd. De Curator betwist dit en stelt dat Baat niet volledig heeft voldaan aan de veroordelingen uit het kort geding vonnis.

De voorzieningenrechter oordeelt dat Baat in elk geval grotendeels heeft voldaan aan haar verplichtingen uit het vonnis en dat er een reële kans is dat in een andere procedure zal blijken dat de dwangsom dient te worden verminderd. Daarom wordt de executie van het vonnis in kort geding van 22 maart 2021 geschorst totdat er een eindvonnis is gewezen in een daartoe geëigende procedure of totdat partijen overeenstemming bereiken. De kosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/680626 / KG ZA 24-547
Vonnis in kort geding van 26 juli 2024
in de zaak van
BAAT MEDICAL PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Hengelo,
eiseres,
advocaat mr. A.K. Doornbosch te Assen,
tegen
MR. W.J. BERGHUIS Q.Q. IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN CURATOR IN HET FAILLISSEMENT VAN IPADIC B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna Baat en de Curator genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 juni 2024, met producties 1 tot en met 5;
  • de akte overleggen producties 1 tot en met 4 van de Curator;
  • de pleitnota van Baat;
  • de pleitnota van de Curator.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 2 juli 2024 plaatsgevonden. Aan het eind van deze behandeling hebben partijen te kennen gegeven dat zij willen proberen in onderling overleg een regeling te treffen. Partijen hebben de voorzieningenrechter niet bericht dat het hen is gelukt om een regeling te treffen en de Curator heeft vonnis gevraagd, dat op heden is bepaald.

2.De feiten

2.1.
Baat heeft in opdracht van Ipadic B.V. (hierna: ‘Ipadic’) werkzaamheden verricht in het kader van de ontwikkeling van een implanteerbare insulinepomp.
2.2.
Baat heeft, nadat zij enige tijd niet betaald was, de werkzaamheden opgeschort. Volgens Baat moest Ipadic eerst de openstaande facturen betalen en moesten er afspraken worden gemaakt over betaling van nog te factureren werkzaamheden.
Ipadic heeft Baat verzocht om de prototypen van de insulinepompen af te geven. In februari 2020 heeft Baat te kennen gegeven dat zij de prototypen niet zou afgeven aan Ipadic, vanwege haar beroep op opschorting.
2.3.
Ipadic vorderde vervolgens in kort geding afgifte van de door Baat ontwikkelde prototypen met toebehoren. Op 22 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat Baat zich onterecht op opschorting beriep. De voorzieningenrechter heeft de volgende veroordelingen uitgesproken:

5.1. veroordeelt Baat om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis dertien prototypes van de pomp aan Ipadic af te geven, onder de voorwaarde dat, indien Baat binnen zeven dagen na betekening kenbaar heeft gemaakt aanspraak te willen maken op een pandrecht, Ipadic haar medewerking zal verlenen aan het vestigen van dat pandrecht;
5.2.
veroordeelt Baat om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de informatie met betrekking tot de ontwikkeling en het gebruik van de pomp, zoals gespecificeerd in alinea 3.22 van de dagvaarding, aan Ipadic af geven/ ter beschikking te stellen, een en ander voor zover Ipadic over de betreffende informatie beschikt;
5.3.
veroordeelt Baat om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan Ipadic af te geven alle onderdelen en roerende zaken die Baat onder zich heeft met betrekking tot de ontwikkeling van de pomp, waaronder pompcilinders van Maxon, insuline, buffervloeistof, inbrengsets, rinsevloeistof, katheters, specifiek voor assemblage vervaardigde hulpgereedschappen, en overige onderdelen en zaken;
5.4.
gebiedt Baat mee te werken aan de overdracht aan de opvolger van Baat, waarvan de redelijke kosten voor rekening van Ipadic komen;
5.5.
bepaalt dat Baat een dwangsom verbeurt van € 10.000,- voor iedere dag, een halve dag daaronder begrepen, dat Baat nalaat te voldoen aan de onder 5.1. tot en met 5.3. genoemd veroordelingen, met een maximum van € l miljoen;(..)”
Dit vonnis is betekend op 24 maart 2021.
2.4.
In de door Ipadic in januari 2021 aanhangig gemaakte bodemprocedure vorderde zij schadevergoeding, omdat Baat tekort zou schieten in de uitvoering van de overeenkomst met Ipadic. De rechtbank Rotterdam oordeelde bij vonnis van 23 maart 2022 dat geen sprake was van een tekortkoming en Baat haar verplichtingen jegens Ipadic terecht heeft opgeschort.
2.5.
Op 25 februari 2022 werd Ipadic in staat van faillissement verklaard en is de Curator als zodanig benoemd.

3.Het geschil

3.1.
Baat vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de executie van het tussen Ipadic en Baat gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2021 te schorsen en de Curator te verbieden verdere executiemaatregelen te nemen, met veroordeling van de Curator in de proceskosten.
3.2.
Baat legt aan haar vordering ten grondslag dat zij geen zaken onder zich heeft die zij op grond van het vonnis in kort geding aan Ipadic moe(s)t afgeven. Baat heeft aan de veroordelingen uit het vonnis voldaan voor zover zij dat kon en heeft geen dwangsommen verbeurd.
3.3.
De Curator voert als verweer aan dat Baat niet (volledig) heeft voldaan aan de veroordelingen uit het kort geding vonnis. Baat heeft immers geen prototypen afgegeven, althans niet het aantal (13) waartoe zij is veroordeeld. Bovendien heeft Baat niet alle zaken verstrekt die zij onder zich had, althans heeft Baat niet aannemelijk gemaakt waarom en sinds wanneer zaken ontbreken.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil ziet op de vraag in hoeverre Baat kon voldoen en heeft voldaan aan het kort geding vonnis en in dat verband of zij dwangsommen heeft verbeurd. De Curator is tot op heden slechts één keer overgegaan tot het innen van de volgens hem tot het maximum van € 1 miljoen verbeurde dwangsommen, waarbij € 10.000,- is geïncasseerd. Vervolgens heeft hij slechts stuitingshandelingen verricht.
4.2
Tegen het kort geding vonnis waarbij de dwangsommen zijn opgelegd is geen hoger beroep ingesteld en de termijn daarvoor is reeds lang verstreken, zodat dat vonnis nu tussen partijen heeft te gelden, inclusief de met dwangsommen versterkte teruggaveverplichting. Dat de bodemrechter over het opschortingsrecht anders heeft geoordeeld doet voor die verplichting en de dwangsommen niet ter zake. Het uitgangspunt is dat een eenmaal verbeurde dwangsom in kort geding, ook na een afwijkende beslissing in de bodemprocedure, verbeurd blijft.
4.3
Of de dwangsom is verbeurd dient te worden beoordeeld door een toetsing van de handelingen die ter uitvoering van het veroordelend vonnis zijn verricht aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De rechter mag bij zijn uitleg van de veroordeling maatstaven van redelijkheid en billijkheid hanteren (ECLI:NL:GHDHA:2023:847).
4.4
Baat heeft twee separate kwesties aan haar vordering ten grondslag gelegd. In de eerste plaats stelt zij dat een deel van de zaken die Ipadic haar had verstrekt ten tijde van het vonnis in kort geding al niet meer in Baat’s bezit waren. Het gaat dan om 2 printed circuit boards, 4 pompmechanismen en 23 door Maxon geleverde reductiemotoren. Zij had die om diverse redenen niet meer. De motoren had zij al in november 2019 weggegooid, overigens zonder dat Ipadic dat wist. Ook had zij geen 13 volledige prototypen.
In de tweede plaats stelt zij dat zij de overige zaken al heeft teruggegeven, zodat zij volledig aan haar verplichting uit het vonnis heeft voldaan. Anders dan de Curator stelt was er destijds geen sprake van 13 geheel geassembleerde prototypen, maar van losse RUs en CUs, die pas later in elkaar gezet zouden worden; dat wist Ipadic.
Onmogelijk na te komen veroordeling
4.5
Het eerste punt komt erop neer dat het voldoen aan de verplichting zoals opgenomen in het kort geding vonnis vanaf het begin onmogelijk was. In dat verband is van belang dat
het geschil in de eerste kort geding procedure zich heeft toegespitst op de vraag óf de pompen en onderdelen die Baat onder zich hield, aan Ipadic moesten worden afgegeven. Partijen zijn het erover eens dat zij in die procedure geen discussie hebben gevoerd over welke onderdelen zich precies bij Baat bevonden.
4.6
Dat laatste maakt weliswaar inzichtelijk waarom hieraan geen aandacht is besteed, maar de inhoud van dat kort gedingvonnis kan hier niet ter discussie staan en Baat dient de juistheid van haar stelling aan te tonen. Die heeft zij in deze procedure niet voldoende aannemelijk gemaakt. Anders dan zij stelt gaat het niet om bewijs van een negatief feit. Vast staat immers dat zij de betrokken zaken ooit wel in bezit had. Het gaat er dus om dat zij aantoont waar die zijn gebleven, althans wat zij ermee gedaan heeft en wanneer. Dat heeft zij nu slechts zeer ten dele gedaan. Dat dat lastig is komt voor haar risico. Zij heeft er zelf voor gekozen zich niet tot de dwangsomrechter (ex art. 611d Rv) te wenden. Dat zou alsnog kunnen, met als inzet het (tot nihil) verminderen van de dwangsommen (vgl. HR 26-03-2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0004) en/of zij zou een andere (bodem)procedure kunnen entameren, waarin de mogelijkheid tot bewijslevering bestaat en een verklaring voor recht wordt gevraagd.
4.7
In deze procedure, die uitdrukkelijk als executiegeschil is ingestoken en waarin ook slechts schorsing van de executie wordt gevorderd, kan wel worden geoordeeld dat een redelijke uitleg van het kort geding vonnis (als onder 4.3 bedoeld) meebrengt dat 5.3 van dat vonnis niet ziet op de niet bij Baat aanwezige zaken. Een dwangsom is immers een prikkel tot nakoming en die zou zinloos zijn als Baat gelijk heeft. Mede in aanmerking nemende de insteek van het kort geding vonnis, te weten dat Ipadic in de gelegenheid zou worden gesteld de voorziene testfase in te gaan, ligt ook voor de hand dat het vonnis slechts het oog had op afgifte van de voor direct gebruik door Ipadic beschikbare en geschikte zaken.
Dat neemt niet weg dat goed denkbaar is dat het Baat niet was toegestaan om zaken van Ipadic weg te gooien zonder dat Ipadic daarmee instemde, maar dat is in dit verband irrelevant.
De veroordeling onder 5.1 moet echter, gelet op haar duidelijkheid, zo worden uitgelegd dat 13 prototypen moeten worden afgegeven.
Al aan de verplichtingen voldaan
4.8
Ook op het tweede punt dient Baat haar stellingen aannemelijk te maken. Als tijdig voldaan was aan de teruggaveverplichting kunnen immers geen dwangsommen zijn verbeurd.
4.9
Na het kort geding vonnis heeft Baat, naar op zichzelf vast staat, zaken van Ipadic afgegeven. Gelet op de uitleg van het kort geding vonnis aangaande de af te geven zaken (onder 5.3) was nauwkeurige vastlegging van de zaken die bij Baat aanwezig waren van belang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Baat op dat punt gedaan wat van haar gevergd kon worden en zo gedetailleerd mogelijk omschreven welke zaken/onderdelen aanwezig waren en die ook afgegeven. Baat heeft pakbonnen, een inventarisatielijst en foto’s overgelegd waaruit dit blijkt. Verder is er een (door de deurwaarder) opgemaakt, zeer gedetailleerd proces-verbaal van afgifte van zaken op 8 april 2021. In zoverre heeft Baat naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk gemaakt dat zij tijdig aan haar verplichtingen onder 5.3 van het vonnis heeft voldaan en zijn geen dwangsommen verschuldigd. Executie dient dan ook in zoverre achterwege te blijven.
4.1
Per saldo moet er dus vanuit worden gegaan dat Baat in elk geval grotendeels heeft voldaan aan haar verplichtingen uit het vonnis en bestaat een reële kans dat in een daartoe geëigende andere procedure zal blijken dat voor het overige de dwangsom dient te worden verminderd tot nihil.
Anderzijds is niet uit te sluiten dat Baat tenminste één zaak -het dertiende exemplaar van het prototype, bestaande uit 1 SU en 1 RU- niet heeft afgegeven, terwijl zij dat wel had kunnen en moeten doen op straffe van een dwangsom. De stellingen van Baat op het punt van dat dertiende exemplaar zijn onduidelijk. Gelet op het tijdsverloop is daarvoor dan de volle € 1 miljoen verbeurd. Dat Baat eerder heeft afgezien van een gang naar de dwangsom- dan wel executierechter en daarom de dwangsommen zo zijn opgelopen komt voor haar risico.
4.11
Baat heeft, gelet op de beoogde verkoop van de onderneming, belang bij schorsing van de executie totdat meer zekerheid bestaat. Hoewel de Curator tot dusver slechts voor een beperkt bedrag heeft geïnd kan hij immers op elk moment verder gaan met de executie en zou de verkoop van de onderneming daarvoor een geëigend moment kunnen zijn.
De Curator heeft niet gesteld dat hij een uitspraak in een andere procedure, al dan niet met bewijslevering, niet kan afwachten.
4.12
Het voorgaande rechtvaardigt een schorsing van de executie. Dit betekent dat de vordering van Baat wordt toegewezen, in die zin dat de executie van het vonnis in kort geding van 22 maart 2021 wordt geschorst totdat de rechter in een daartoe geëigende procedure eindvonnis heeft gewezen dan wel tot het moment dat partijen alsnog overeenstemming bereiken.
4.13
De voorzieningenrechter ziet in de bijzonderheden van dit geval aanleiding om de kosten te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de executie van het vonnis in kort geding van 22 maart 2021 totdat de rechter in een daartoe geëigende procedure (eind)vonnis heeft gewezen dan wel tot het moment dat partijen overeenstemming bereiken en verbiedt de Curator verdere executiemaatregelen te nemen,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024.3608/106