ECLI:NL:RBROT:2024:7371

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
C/10/681101 / KG RK 24-723
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het leggen van conservatoire beslag door DO-FLEX B.V. tegen WORKERS4U INDUSTRIAL B.V.

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2024 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot het leggen van conservatoire beslagen door DO-FLEX B.V. tegen WORKERS4U INDUSTRIAL B.V. DO-FLEX B.V. heeft personeel van WORKERS4U INDUSTRIAL B.V. ingeleend en vervolgens ter beschikking gesteld aan haar opdrachtgevers. DO-FLEX B.V. heeft echter facturen van WORKERS4U INDUSTRIAL B.V. onbetaald gelaten, wat heeft geleid tot een eerdere veroordeling door de rechtbank tot betaling van € 133.000,--. DO-FLEX B.V. is in hoger beroep gegaan tegen deze veroordeling en heeft nu een verzoek ingediend om beslag te leggen op de vordering die WORKERS4U INDUSTRIAL B.V. op grond van het vonnis heeft. De voorzieningenrechter heeft de procedure in twee delen beoordeeld: de feiten en de beoordeling van het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat DO-FLEX B.V. summierlijk voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een vordering bestaat die beslaglegging rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van DO-FLEX B.V. bij beslaglegging zwaarder weegt dan het belang van WORKERS4U INDUSTRIAL B.V. bij het achterwege laten daarvan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van DO-FLEX B.V. toegewezen en de vordering begroot op € 209.000,--, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar is bij voorraad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/681101 / KG RK 24-723
Beschikking van de voorzieningenrechter van 5 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DO-FLEX B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek,
verzoekster,
advocaat mr. E.A. van Nimwegen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WORKERS4U INDUSTRIAL B.V.,
gevestigd te Hoogvliet,
verweerster,
advocaat mr. K. Zeylmaker te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als verzoekster en verweerster.

1.De procedure

1.1.
Op 21 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter een verzoekschrift tot het
leggen van conservatoire beslagen ontvangen. Op 21 juni 2024 is een aanvullende vraag
gesteld door de voorzieningenrechter. Deze vraag is op 24 juni 2024 door de advocaat van
verzoekster beantwoord. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter bepaald dat partijen
zullen worden gehoord op het verzoek. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2024.
Ter voorbereiding op de zitting heeft verzoekster nog een aanvullende productie overgelegd.
- 1.2. Ter zitting zijn beide partijen verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht,
verzoekster onder andere aan de hand van pleitaantekeningen.

2.De beoordeling

2.1.
In deze zaak gaat het, kort weergegeven, om het volgende. Verzoekster heeft
personeel van verweerster ingeleend en vervolgens ter beschikking gesteld aan haar
opdrachtgevers Damen en Mammoet. Verzoekster heeft facturen van verweerster onbetaald
gelaten. Op vordering van verweerster heeft de rechtbank Rotterdam verzoekster bij vonnis
van 1 mei 2024 veroordeeld tot betaling van (afgerond) € 133.000,-- (vermeerderd met rente
en (proces)kosten). In die procedure heeft verzoekster, bijgestaan door een andere advocaat,
als verweer gevoerd dat verweerster wanprestatie heeft gepleegd. Dit verweer heeft de rechtbank verworpen, onder andere omdat verzoekster niet heeft toegelicht wat de (juridische) gevolgen van die vermeende wanprestatie zouden moeten zijn. De rechtbank heeft ook inhoudelijk geoordeeld over het standpunt van verzoekster dat verweerster wanprestatie heeft gepleegd en dit standpunt te licht bevonden. Verzoekster is in hoger beroep gegaan.
2.2.
Het verzoek strekt tot het verkrijgen van verlof om beslag te leggen onder zichzelf
op de vordering die verweerster op grond van het vonnis van de rechtbank heeft.
Verzoekster voert aan dat haar standpunt in eerste aanleg niet goed over het voetlicht is
gebracht en dat zij dat in hoger beroep wil herstellen. In het beslagrekest heeft zij aan de
hand van verklaringen van haar opdrachtgevers onderbouwd dat zij als gevolg van
onwenselijk gedrag van de van verweerster ingeleende arbeidskrachten geen nieuwe
opdrachten meer krijgt, waardoor zij forse schade lijdt. Verzoekster zal zich in hoger beroep
tegen het vonnis van de rechtbank om deze reden beroepen op verrekening.
2.3.
In geval van een vordering tot opheffing van beslag nadat de bodemrechter de
vordering in eerste instantie heeft afgewezen. maar tegen dat oordeel nog een rechtsmiddel
openstaat. geldt de zogenoemde ‘afstemmingsregel’ niet. In een dergelijk geval moeten de
belangen van partijen worden afgewogen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat
een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat voor een
vooralsnog niet vaststaande vordering verhaal mogelijk zal zijn ingeval de vordering in de
hoofdzaak wordt toegewezen, terwijl de beslaglegger bij (definitieve) afwijzing van de
vordering in de hoofdzaak voor de door het beslag ontstane schade aansprakelijk is. Wel
moet hierbij worden betrokken dat de rechter in de hoofdzaak al uitspraak heeft gedaan
(onder andere ECLI:NL:HR:2006:AV1559 en ECLI:NL:HR:2020:599). Dit geldt naar het
oordeel van de voorzieningenrechter ook in de onderhavige situatie, waarin (pas) na de
uitspraak van de bodemrechter in eerste aanleg wordt verzocht om toestemming voor het
leggen van conservatoir beslag hangende het hoger beroep.
2.4.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel
dat verzoekster haar vordering summierlijk voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij
moet worden bedacht dat het middel van hoger beroep er mede toe strekt om mogelijke
fouten gemaakt in de procedure in eerste aanleg te herstellen. Uit de onderbouwing van en
de toelichting op het beslagrekest leidt de voorzieningenrechter af dat het (vermeende)
schadeveroorzakende feit aan de kant van verweerster is gelegen in het ongewenste gedrag
van de door haar ter beschikking gestelde arbeidskrachten. Denkbaar is dat in hoger beroep
van belang zal zijn in hoeverre verzoekster verweerster hierop tijdig heeft gewezen. Aan de
andere kant kan niet worden uitgesloten dat, gegeven de aard van het verwijt, voor het
intreden van verzuim van verweerster niet noodzakelijk was dat zij in gebreke werd gesteld.
2.5.
Een belangenafweging moet leiden tot de conclusie dat liet belang van verzoekster
bij beslaglegging zwaarder moet wegen dan het belang van verweerster bij het achterwege
laten daarvan. Dit volgt uit de strekking van conservatoire beslaglegging, in het licht van het
gegeven dat verzoekster aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden schade in het
geval haar beroep op wanprestatie definitief wordt afgewezen. Niet gebleken is van
bijzondere omstandigheden die meebrengen dat dit in dit geval tot een andere uitkomst moet
leiden. Het enkele feit dat verweerster als gevolg hiervan (veel) langer op haar geld moet
wachten, is daarvoor onvoldoende.
2.6.
Het gevraagde verlof wordt dus verleend. De vordering zal in dat kader worden
begroot op het bedrag dat verzoekster ingevolge het vonnis van de rechtbank aan verweerster verschuldigd is (vemeerderd met de gebruikelijke opslag conform de Beslagsyllabus) en dus niet op het hogere bedrag waarop verzoekster zelf haar schade heeft
begroot. Omdat verzoekster in eerste aanleg geen eis in reconventie heeft ingesteld, moet
het er vooralsnog voor worden gehouden dat het maximaal haalbare resultaat voor
verzoekster in hoger beroep zal zijn dat de vordering van verweerster door verrekening
teniet gaat. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vordering van verzoekster te
begroten zoals zojuist overwogen.
2.7.
Omdat de hoofdzaak (in hoger beroep) al loopt, hoeft geen termijn voor het
instellen van de hoofdzaak te worden bepaald.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter,
3.1.
wijst het verzoek toe;
3.2.
begroot de vordering van verzoekster op € 209.000,--;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th. Veling, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.
3610/1980