ECLI:NL:RBROT:2024:8183

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
10/997003-12 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit actieve niet-ambtelijke omkoping in de woningcorporatiesector

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan actieve niet-ambtelijke omkoping in de periode van 25 september 2008 tot en met 19 november 2010, met betrekking tot woningcorporaties Portaal en De Woonplaats. De ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. M.J. Dontje, betrof een bedrag van € 3.557.930,-, dat op 14 mei 2020 aanhangig werd gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter hoogte van € 697.392,-, maar heeft dit bedrag met 25% verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uiteindelijke betalingsverplichting van de veroordeelde aan de staat is vastgesteld op € 523.044,-. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering bevestigd, ondanks de bezwaren van de verdediging over de tijdsduur van de procedure. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging over de legitieme oorsprong van de ontvangen fees en de relatie met de omkoping beoordeeld, maar heeft geoordeeld dat er een causaal verband bestaat tussen de omkoping en het verkregen voordeel. De rechtbank heeft de maximale duur van gijzeling vastgesteld op 722 dagen, mocht volledige betaling niet mogelijk zijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/997003-12 (ontneming)
Datum uitspraak: 6 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsvrouw mr. S.W.M. Stevens, advocaat in Den Haag.

1.Procedure

De ontnemingsvordering van € 3.557.930,- is aanhangig gemaakt op 14 mei 2020. Na indiening van de vordering tot ontneming heeft de officier van justitie een conclusie van eis ingediend, gedateerd op 12 augustus 2020. Op 9 augustus 2022 is door de verdediging een conclusie van antwoord ingediend. Op 1 september 2022 heeft de officier van justitie een schriftelijke reactie ingediend op de conclusie van antwoord, met een aanvulling daarop van 20 september 2022.
In de periode juli 2020 tot en met september 2022 hebben vier regiezittingen plaatsgevonden. De inhoudelijke behandeling in de ontnemingszaak heeft plaatsgevonden op 25 juni 2024.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij arrest van het hof Den Haag van 24 november 2023 (hierna: het arrest) is [veroordeelde] (hierna: de veroordeelde) veroordeeld voor actieve niet-ambtelijke omkoping in de periode 25 september 2008 tot en met 19 november 2010 (inzake woningcorporatie [woningcorporatie 1]) en 23 december 2008 tot en met 19 november 2010 (inzake woningcorporatie [woningcorporatie 2]).
Dit arrest is niet onherroepelijk.

3.Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. M.J. Dontje - zoals deze na de wijziging in de conclusie van eis en de wijziging ter terechtzitting is komen te luiden - strekt tot:
  • het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van € 794.892,- (€ 810,667,- minus € 15.775,-);
  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag van € 794.892,-, minus 5% voor de overschrijding van de redelijke termijn, ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr. Volgens de officier van justitie is sprake van voordeel verkregen door middel van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering. Het wettelijk voorschrift, zoals neergelegd in artikel 511b, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, is in zeer ernstige mate geschonden. Een ontnemingsvordering dient zo spoedig mogelijk doch uiterlijk twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig te worden gemaakt. Bovendien is door het nodeloos lange tijdsverloop een adequate verdediging niet mogelijk en is er geen sprake van ‘equality of arms’. Als gevolg hiervan kan van een eerlijk proces voor de veroordeelde geen sprake meer zijn. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie ter zake van de ontnemingsvordering.
Beoordeling
Uit vaste jurisprudentie volgt dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Slechts in (zeer) uitzonderlijke gevallen kan niet-ontvankelijkheid in beeld komen (ECLI:NL:HR:2016:2059). Aan de motivering van die beslissing worden hoge eisen gesteld.
In de onderhavige zaak is de ontnemingsvordering tijdig aanhangig gemaakt, namelijk op 14 mei 2020, en dus binnen twee jaren nadat het vonnis in de strafzaak is gewezen (17 juli 2018). Het verdere tijdsverloop van deze procedure betrekt de rechtbank bij haar beoordeling, maar dat er sprake is van een uitzonderlijk geval als voornoemd is niet onderbouwd, noch gebleken. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vordering.

5.Standpunt verdediging

De raadsvrouw voert aan dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen. De door de veroordeelde van de banken ontvangen fees zijn legaal verkregen. De fees zijn overgeboekt op basis van een daartoe strekkende overeenkomst. De grondslag voor de ontvangen gelden is daarmee legitiem en de ontvangen fees zijn niet het gevolg geweest van de bewezenverklaarde omkoping. De woningcorporaties gingen niet almaar met [veroordeelde] in zee vanwege de inmenging van [naam 1], maar omdat [veroordeelde] de beste kwaliteit en prijs kon bieden. Het verband tussen de bewezenverklaarde omkoping en de ontvangen fee betalingen van de bank is te ver verwijderd om te kunnen zeggen dat deze betalingen zijn verkregen door middel van of uit de baten van de omkoping.
Subsidiair verzoekt de verdediging om het gevorderde wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen. Daartoe is, voor zover relevant na de eiswijziging, het volgende aangevoerd. De fee betalingen aan de veroordeelde in 2008, in totaal ten bedrage van € 212.000,-, kunnen niet als wederrechtelijk verkregen voordeel worden gekwalificeerd. [naam 1] adviseerde niet over specifieke transacties en het derivatenbeleid waarover [naam 1] heeft geadviseerd, was in 2008 nog niet gevormd. In ieder geval geldt ten aanzien van de eerste in 2008 ontvangen bemiddelingsfee (€ 100.000,-) dat deze niet wederrechtelijk verkregen is, nu er toen nog niets aan [naam 1]/[naam 2] was betaald.
Daarnaast zijn de fee betalingen ten bedrage van in totaal € 199.500,- die de veroordeelde heeft ontvangen in verband met de, door zijn tussenkomst, afgesloten leningen niet aan te merken als wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde is veroordeeld voor omkoping in relatie tot door [woningcorporatie 1] en [woningcorporatie 2] afgesloten derivaatcontracten en niet in verband met leningen.
Bij dupliek verzoekt de raadsvrouw dat als de rechtbank in de ontnemingszaak van de medeveroordeelde [naam 1] van oordeel is dat de in die zaak afgedragen belastingheffing in mindering dient te worden gebracht op het ontnemingsbedrag, dan de behandeling van de zaak aan te houden, zodat de door de veroordeelde afgedragen belastingen kunnen worden onderbouwd met stukken en ook in zijn zaak kunnen worden afgetrokken.

6.Beoordeling en schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

In het arrest is vastgesteld dat het strafbare feit door de veroordeelde is begaan. Het hof heeft overwogen dat de veroordeelde zich met zijn zakenpartner [naam 3], gebruikmakend van de handelsnaam [naam bedrijf 1], een aantal jaren schuldig heeft gemaakt aan omkoping van [naam 1], die als onafhankelijk extern adviseur (lasthebber) werkzaam was voor de woningcorporaties [woningcorporatie 1] en [woningcorporatie 2]. [naam 1] introduceerde [naam bedrijf 1] bij beide woningcorporaties. Zodoende werd het bedrijf bij vele financiële transacties betrokken waarvoor fee werd ontvangen, waarvan een deel werd doorbetaald aan [naam 1]. De doorbetalingen bleven uit het zicht van de woningcorporaties.
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [1] (hierna: het ontnemingsrapport) blijkt dat de veroordeelde door middel van dit feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen zullen niet worden uitgewerkt, maar volstaan wordt met een samenvatting van de voor de schatting redengevende feiten en omstandigheden. De vindplaatsen daarvan zullen in voetnoten worden vermeld.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verweren van de verdediging het volgende over de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de berekening beperkt moet worden tot de bewezenverklaarde periodes.
Legaal verkregen bemiddelingsfees en causaal verband
Door het hof is wettig en overtuigend bewezen verklaard dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan omkoping. Het ging hierbij om een substantiële afdracht van de door de veroordeelde van de banken ontvangen fees, te weten 50% en later 33 1/3% [2] . Dat zijn dusdanig hoge percentages dat daaruit op zichzelf al volgt dat de veroordeelde klaarblijkelijk zelf ook van mening was dat de inmenging van [naam 1] van wezenlijk belang was. Het is daarom (meer dan) aannemelijk dat de omkoping noodzakelijk was voor het tot stand komen van de contracten. Ook het hof komt tot het oordeel dat de adviezen van [naam 1] ongetwijfeld invloed hebben gehad op de keuzen van [woningcorporatie 1] en [woningcorporatie 2] om concrete derivatencontracten via [naam bedrijf 1] af te sluiten. Hier voegt het hof eveneens aan toe dat anders niet te verklaren is waarom [naam bedrijf 1] bereid was maar liefst de helft van de van de banken ontvangen fees aan [naam 1]/[naam 2] door te betalen. Er is dus een causaal verband tussen het strafbare feit en het voordeel genoten uit de tot stand gekomen financiële transacties.
Bemiddelingsfees leningen vs. derivaten
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde omkoping ziet op de betalingen van steekpenningen ter zake van zowel derivatentransacties als leningen. In de bewezenverklaring heeft het hof hierin geen onderscheid gemaakt en over de leningen zijn eveneens de hoge fees betaald, zodat ook daarvoor het hiervoor reeds overwogene geldt. Ook uit de verklaring die [naam 3] heeft afgelegd bij de FIOD volgt dat, conform de afspraak met [naam 1], over leningen en derivatentransacties fees met [naam 2] zijn gedeeld. [3] Daarom zijn alle fees, uit zowel leningen als derivatenovereenkomsten, aan te merken als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bemiddelingsfees ontvangen in 2008
De fees die de veroordeelde in 2008 over transacties van de woningcorporaties met de banken ontving, worden gekwalificeerd als wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft overwogen dat hoewel [naam 1] niet over concrete contracten adviseerde en de woningcorporaties ook via andere makelaars dan [naam bedrijf 1] derivatencontracten afsloten, dit niets afdoet aan de invloed die de adviezen van [naam 1] hebben gehad op de keuze van de woningcorporaties om concrete derivatencontracten via [naam bedrijf 1] af te sluiten. Naar het oordeel van de rechtbank doet daaraan evenmin af dat in 2008 het derivatenbeleid bij de woningcorporaties nog niet was gevormd. Wel zal de rechtbank de in 2008 ontvangen bemiddelingsfees die buiten de bewezenverklaarde periode liggen (ten bedrage van € 100.000,- inzake [woningcorporatie 1] en ten bedrage van in totaal € 33.500,- inzake [woningcorporatie 2]) buiten beschouwing laten.
Opbrengsten
De veroordeelde kreeg op basis van de door hem aan [naam bedrijf 2] verstuurde facturen het volgende betaald.
Betreffende [woningcorporatie 1]:
Factuurnummer
Factuurdatum
Aan
Bedrag
2008
2008/AG/44 [4]
25-9-2008
[naam bedrijf 2]
€ 12.500
2008/AG/48 [5]
4-11-2008
[naam bedrijf 2]
€ 25.000
2008/AG/52 [6]
4-11-2008
[naam bedrijf 2]
€ 28.500
2008/AG/62 [7]
4-11-2008
[naam bedrijf 2]
€ 12.500
Totaal in 2008
€ 78.500
Factuurnummer
Factuurdatum
Aan
Bedrag
2009
2009/AG/02 [8]
6-4-2009
[naam bedrijf 2]
€ 12.500
2009/AG/13 [9]
6-4-2009
[naam bedrijf 2]
€ 25.000
2009/AG/26 [10]
15-7-2009
[naam bedrijf 2]
€ 87.500
2009/AG/32 [11]
15-7-2009
[naam bedrijf 2]
€ 9.000
2009/AG/33 [12]
15-7-2009
[naam bedrijf 2]
€ 12.500
Totaal in 2009
€ 146.500
Factuurnummer
Factuurdatum
Aan
Bedrag
2010
2010/AG/07 [13]
3-3-2010
[naam bedrijf 2]
€ 165.000
2010/AG/17 [14]
3-3-2010
[naam bedrijf 2]
€ 12.500
2010/AG/33 [15]
22-6-2010
[naam bedrijf 2]
€ 12.500
2010/AG/39 [16]
22-6-2010
[naam bedrijf 2]
€ 12.500
2010/AG/42 [17]
22-6-2010
[naam bedrijf 2]
€ 12.500
2010/AG/50 [18]
22-6-2010
[naam bedrijf 2]
€ 12.500
2010/AG/74 [19]
8-10-2010
[naam bedrijf 2]
€ 30.000
2010/AG/85 [20]
8-10-2010
[naam bedrijf 2]
€ 30.000
2010/AG/101 [21]
13-12-2010
[naam bedrijf 2]
€ 87.500
Totaal in 2010
€ 375.000
Totaal in 2008, 2009 en 2010:
€ 600.000,-.
Betreffende [woningcorporatie 2]:
Factuurnummer
Factuurdatum
Aan
Bedrag
2009
2009/AG/23 [22]
15-7-2009
[naam bedrijf 2]
€ 42.500
2009/AG/29 [23]
15-7-2009
[naam bedrijf 2]
€ 90.000
2009/AG/30 [24]
15-7-2009
[naam bedrijf 2]
€ 37.500
2009/AG/34 [25]
15-7-2009
[naam bedrijf 2]
€ 25.000
2009/AG/36 [26]
20-7-2009
[naam bedrijf 2]
€ 20.000
2009/ABN/102 [27]
4-8-2009
ABN
€ 28.000
2009/ABN/103 [28]
24-9-2009
ABN
€ 30.000
2009/AG/61 [29]
9-9-2009
[naam bedrijf 2]
€ 14.750
2009/AG/71 [30]
9-11-2009
[naam bedrijf 2]
€ 10.000
Totaal in 2009:
€ 297.750
Factuurnummer
Factuurdatum
Aan
Bedrag
2010
2010/AG/35 [31]
22-6-2010
[naam bedrijf 2]
€ 7.500
2010/AG/37 [32]
22-6-2010
[naam bedrijf 2]
€ 8.000
2010/AG/40 [33]
22-6-2010
[naam bedrijf 2]
€ 9.000
2010/AG/41 [34]
22-6-2010
[naam bedrijf 2]
€ 5.000
2010/AG/72 [35]
8-10-2010
[naam bedrijf 2]
€ 50.000
2010/AG/73 [36]
8-10-2010
[naam bedrijf 2]
€ 10.000
2010/AG/76 [37]
8-10-2010
[naam bedrijf 2]
€ 7.500
2010/AG/81 [38]
8-10-2010
[naam bedrijf 2]
€ 20.000
2010/AG/82 [39]
8-10-2010
[naam bedrijf 2]
€ 12.500
2010/AG/89 [40]
8-10-2010
[naam bedrijf 2]
€ 37.500
2010/AG/100 [41]
13-12-2010
[naam bedrijf 2]
€ 12.500
Totaal in 2010:
€ 179.500
Totaal in 2009 en 2010:
€ 477.250,-.
Gelet op voornoemde is het aannemelijk dat de veroordeelde voor het veroordeelde feit (betreffende [woningcorporatie 1] en [woningcorporatie 2]): € 600.000,- + € 477.250,- =
€ 1.077.250,-ontving aan opbrengsten.
Kosten:
Bij de bepaling van de hoogte van het voordeel kunnen kosten in mindering worden gebracht die rechtstreeks in verband staan met het begaan van het strafbare feit waarop het voordeel is gebaseerd en die redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen. In dit geval wordt uitgegaan van de volgende kosten.
Zonder betalingen van de veroordeelde aan [naam 1] had de veroordeelde niet de daarmee verband houdende inkomsten verkregen, zijnde de (voornoemde al dan niet via [naam 3]) ontvangen fees. Voor het veroordeelde feit, in de bewezenverklaarde periode, betaalde de veroordeelde totaal aan [naam 1]: € 207.418,- (in relatie tot [woningcorporatie 1]) + € 127.665,- (in relatie tot [woningcorporatie 2]) = € 335.083,-. [42]
Voorts zijn in de administratie van de veroordeelde drie facturen van [naam bedrijf 1] (zakenpartner [naam 3]) gericht aan de veroordeelde aangetroffen die herleidbaar zijn naar de transacties in 2009 waarbij "ABN" de tegenpartij was. [43] Gelet op de bedragen en de transactiedatum betreffen twee van die facturen kennelijk het aandeel van [naam 3] (50%) in de door de veroordeelde aan ABN AMRO Bank gefactureerde fee met betrekking tot de woningcorporatie [woningcorporatie 2]. De veroordeelde betaalt aan [naam 3] op die twee facturen totaal € 29.000,-. [44]
De bedragen ad € 335.083,- en € 29.000,- worden in mindering gebracht op de hiervoor genoemde opbrengsten.
Overige kosten
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook een bedrag van € 15.775,- in mindering dient te worden gebracht, nu bij de berekening (de 50/50 verdeling van de fees in 2008) ten onrechte een bedrag van € 90.225,- in plaats van € 106.000,- in mindering is gebracht. [45]
Aanhoudingsverzoek om mogelijke fiscale kosten te onderbouwen
De verdediging heeft in deze procedure meer dan voldoende gelegenheid gehad haar stellingen te onderbouwen. Het eerst bij dupliek gedane verzoek tot aanhouding om nadere stukken in te dienen, wijst de rechtbank om die reden af.
Conclusie
Gezien het voorgaande wordt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op:
Opbrengst € 1.077.250,-
Kosten € - 335.083,-
€ - 29.000,-
Overige kosten €
- 15.775,-
Totaal € 697.392,-

7.Vaststelling van de betalingsverplichting

Inleiding
Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. In deze zaak geldt echter het volgende.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt met betrekking tot de redelijke termijn in deze zaak het volgende.
Op grond van artikel 47 van het HGEU (Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie) en artikel 6, eerste lid, van het EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) dient de veroordeelde binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat een handeling is verricht waaraan de betrokkenen redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Het uitgangspunt is vervolgens dat de behandeling ter terechtzitting, behoudens bijzondere omstandigheden, dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op 19 september 2014, de dag waarop de kennisgeving van conservatoir beslag heeft plaatsgevonden. Op de kennisgeving is aangegeven dat het beslag (ook) plaatsvindt tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel evenals het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat. Vanaf die datum kon de veroordeelde redelijkerwijs verwachten dat tegen hem een ontnemingsvordering aanhangig zou worden gemaakt. Ook indien rekening wordt gehouden met de omvang van de (hoofd)zaak is de verstreken termijn van bijna 10 jaar niet te vergoelijken. Daarbij betrekt de rechtbank eveneens dat het strafbare feit waar het wederrechtelijk verkregen voordeel verband mee houdt dateert van nog eerder, te weten van(af) 2008.
De rechtbank acht redenen aanwezig om vanwege deze aanzienlijke schending de betalingsverplichting te verminderen met een percentage van 25% (25% van € 697.392,- = € 174.348,-).
Conclusie
De slotsom is dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van € 523.044,- (€ 697.392,- minus € 174.348,-) aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

8.Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd als volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank naar rato de volgende verdeling:
  • voor bedragen tot € 50.000,- geldt een maximum van 360 dagen;
  • voor bedragen tot € 500.000,- geldt een maximum van 720 dagen;
  • voor bedragen van € 5.000.000,- of meer geldt een maximum van 1080 dagen.
Het aantal dagen gijzeling in deze zaak zal daarom worden vastgesteld op
  • 720 dagen (voor de eerste € 500.000,-) plus
  • 2 dagen voor de resterende € 23.044,- (23.044 / 4.500.000,- × 360) is totaal 722 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
1. stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 697.392,-(zegge:
zeshonderdzevenennegentigduizend driehonderdtweeënnegentig euro);
2. legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 523.044,-(zegge:
vijfhonderddrieëntwintigduizend vierenveertig euro) ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;
2.1.
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op
722(zegge:
zevenhonderdtweeëntwintig) dagen;
3. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van 6 augustus 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van politie van 25 mei 2020, documentcode [nummer 1], codenummer [nummer 2].
2.Het proces-verbaal van verhoor, nummer [proces-verbaalnummer 1], ordner 2 in het dossier Egelantier met nummer [nummer 3], van de Belastingdienst/FIOD te Haarlem, inhoudende de verklaring van medeverdachte [naam 1].
3.Het proces-verbaal van verhoor, nummer [proces-verbaalnummer 2], ordner 2 in het dossier Egelantier met nummer [nummer 3], van de Belastingdienst/FIOD te Haarlem, inhoudende de verklaring van medeverdachte [naam 3].
4.Ander geschrift, te weten Factuur 2008/AG/44 € 12.500, DOC-320.
5.Ander geschrift, te weten Factuur 2008/AG/48 € 25.000, DOC-321.
6.Ander geschrift, te weten Factuur 2008/AG/52 € 28.500, DOC-324.
7.Ander geschrift, te weten Factuur 2008/AG/62 € 12.500, DOC-325.
8.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/02 € 12.500, DOC-327.
9.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/13 € 25.000, DOC-328.
10.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/26 € 87.500, DOC-331.
11.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/32 € 9.000, DOC-333.
12.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/33 € 12.500, DOC-145.
13.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/07 € 165.000, DOC-347.
14.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/17 € 12.500, DOC-348.
15.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/33 € 12.500, DOC-349.
16.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/39 € 12.500, DOC-352.
17.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/42 € 12.500, DOC-355.
18.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/50 € 12.500, DOC-356.
19.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/74 € 30.000, DOC-359.
20.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/85 € 30.000, DOC-364.
21.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/101 € 87.500, DOC-367. Deze fee is ontvangen kort na de bewezenverklaarde periode, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat ook deze fee is verkregen door middel van de bewezenverklaarde omkoping.
22.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/23 € 42.500, DOC-330.
23.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/29 € 90.000, DOC-332.
24.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/30 € 37.500, DOC-146.
25.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/34 € 25.000, DOC-334.
26.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/36 € 20.000, DOC-335.
27.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/ABN/102 € 28.000, DOC-344.
28.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/ABN/103 € 30.000, DOC-345.
29.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/61 € 14.750, DOC-336.
30.Ander geschrift, te weten Factuur 2009/AG/71 € 10.000, DOC-338.
31.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/35 € 7.500, DOC-350.
32.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/37 € 8.000, DOC-351.
33.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/40 € 9.000, DOC-353.
34.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/41 € 5.000, DOC-354.
35.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/72 € 50.000, DOC-357.
36.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/73 € 10.000, DOC-358.
37.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/76 € 7.500, DOC-360.
38.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/81 € 20.000, DOC-361.
39.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/82 € 12.500, DOC-362.
40.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/89 € 37.500, DOC-365.
41.Ander geschrift, te weten Factuur 2010/AG/100 € 12.500, DOC-366. Deze fee is ontvangen kort na de bewezenverklaarde periode, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat ook deze fee is verkregen door middel van de bewezenverklaarde omkoping.
42.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van politie van 25 mei 2020, documentcode [nummer 1], codenummer [nummer 2], bijlage 1. Gelet op de bewezenverklaarde periode en de data van betaling zijn de volgende twee betalingen buiten beschouwing gelaten: € 25.000,- in relatie tot [woningcorporatie 1] en € 11.000,- in relatie tot [woningcorporatie 2].
43.Het proces-verbaal van politie nummer [proces-verbaalnummer 3], inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant], p. 10.
44.Andere geschriften, te weten:
45.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van politie van 25 mei 2020, documentcode [nummer 1], codenummer [nummer 2], bijlage 1.