ECLI:NL:RBROT:2024:8633

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
C/10/669997 / FA RK 23-8926
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van een minderjarige en mediationtraject tussen ouders

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 3 september 2024, wordt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014, besproken. De ouders, de man en de vrouw, hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige en hebben een ouderschapsplan opgesteld. De man verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, terwijl de vrouw hier gemotiveerd verweer tegen voert. De rechtbank constateert dat er een gebrek aan vertrouwen is tussen de ouders, wat hen belemmert in hun rol als goede ouders voor de minderjarige. De rechtbank benadrukt het belang van communicatie en samenwerking tussen de ouders en stelt voor om een mediationtraject te doorlopen, gevolgd door het traject 'Ouderschap in Overleg' indien mediation niet slaagt. De rechtbank houdt de beslissing over de hoofdverblijfplaats aan tot 1 november 2024, in afwachting van de resultaten van de mediation. De proceskosten worden nog niet beslist, aangezien er nog geen eindbeslissing is genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/669997 / FA RK 23-8926
Beschikking van 3 september 2024 over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
advocaat mr. Y.M. Schrevelius te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
advocaat mr. T.M. Coppes te Aerdenhout.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 06 december 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 30 juli 2024;
  • het bericht van de vrouw met bijlagen van 31 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [persoon A] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , [geboorteland] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de minderjarige.
2.4.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, dat zij op 19 oktober 2017 hebben ondertekend. Dit ouderschapsplan is opgenomen in de beschikking van deze rechtbank van 6 december 2017.
2.5.
In artikel 2.1. van het ouderschapsplan is opgenomen dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben.
2.6.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2022 zijn de beschikking van 6 december 2017 en het aangehechte ouderschapsplan gewijzigd en is de onderlinge regeling die partijen over de zorgregeling hebben getroffen opgenomen en is vastgesteld dat de minderjarige een overnachting in de week bij de man verblijft als dit mogelijk is met zijn werkrooster.
2.7.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw is Brits burger.

3.De beoordeling

3.1.
Verblijfplaats
3.1.1.
De man verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem zal zijn.
3.1.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.
3.1.4.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
3.1.5.
In geschil is welke hoofdverblijfplaats in het belang is van de minderjarige.
3.1.6.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over de hoofdverblijfplaats of een door ouders onderling getroffen regeling over de hoofdverblijfplaats wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank neemt een beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen. Dat kan er soms ook toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, ook al moet het belang van het kind een overweging van de eerste orde zijn bij de afweging van alle belangen.
3.1.7.
Uit de processtukken en het besprokene op de mondelinge behandeling is de rechtbank het volgende gebleken. Partijen zijn ouders die elk het beste met de minderjarige voor hebben. Het is hen, ondanks hun geschillen, gelukt om een zorgregeling af te spreken waarin er regelmatig contact is tussen de man en de minderjarige. Het wantrouwen dat zij over en weer jegens elkaar hebben, maakt het lastig om goede ouders te zijn voor de minderjarige, die hier op termijn ook zelf last van kan gaan krijgen. Het wantrouwen bij de man lijkt voort te komen uit de omstandigheid dat de vrouw in 2017 de minderjarige zonder toestemming van de man mee naar Engeland heeft genomen om zich daar te gaan wonen en nu recent opnieuw heeft gezegd naar Engeland te willen vertrekken. Het wantrouwen van de vrouw bestaat daarin dat zij het idee heeft dat de man haar, moeder van drie kinderen, diskwalificeert als moeder en dat hij alles wil bepalen. Wat er volgens de rechtbank moet veranderen is dat de man het vertrouwen moet krijgen dat de vrouw met de minderjarige en haar andere kinderen in Nederland blijft en de vrouw moet het vertrouwen krijgen dat de man niet alles gaat bepalen over de minderjarige en dat zij hier als ouders een gezamenlijke rol in hebben. Als er over en weer meer vertrouwen bestaat zal het partijen ook beter lukken om over het welzijn van de minderjarige te praten en daarover gezamenlijke beslissingen te nemen. Om dit vertrouwen in elkaar te herstellen acht de rechtbank het belangrijk dat partijen met elkaar in gesprek gaan onder leiding van een professional die hen hierbij gaat begeleiden.
3.1.8.
Het verzoek van de man de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen lijkt op dit moment met name ingegeven te zijn door de omstandigheid dat de minderjarige een achterstand, onder andere in de Nederlandse taal, heeft op school. De man stelt dat hij de minderjarige daarbij beter kan begeleiden dan de vrouw die weinig tot geen Nederlands spreekt.
3.1.9.
De raad begrijpt dat de man de minderjarige meer wil zien en hem wil ondersteunen bij zijn huis- en schoolwerk. De raad vraagt zich wel af of hier de hoofdverblijfplaats voor gewijzigd moet worden of dat er niet een ruimere zorgregeling tussen de man en de minderjarige kan komen. Daarbij merkt de raad op dat het voor de minderjarige belangrijk is dat hierover duidelijkheid komt. De raad acht het van belang dat partijen samen in overleg gaan en stelt voor dat partijen in mediation gaan en dat als het mediationtraject niet slaagt partijen gaan deelnemen aan de onderzoeksmethode van de raad ‘Ouderschap in Overleg’.
Anders dan bij een regulier raadsonderzoek gaan bij deze methode beide ouders tezamen met twee raadsmedewerkers in gesprek en is het onderzoek in beginsel van korte duur. Bekeken wordt op welke punten ouders elkaar kunnen vinden en op welke punten er geschillen blijven bestaan. De minderjarige kan bij het onderzoek worden betrokken. Tijdens de gesprekken informeren de raadsmedewerkers ouders hoe zij tegen de geschillen aankijken en wat zij denken dat in het belang van de minderjarige is. Als de geschillen blijven bestaan, wordt het advies van de raad aan de rechtbank gericht op die geschillen.
3.1.10.
Partijen verklaren zich tijdens de mondelinge behandeling bereid het traject 'Ouderschap in Overleg' met de raad in te gaan. Ook zijn zij overeengekomen om eerst een mediationtraject in te gaan om te trachten overeenstemming te bereiken over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. Als dit mediationtraject niet slaagt, zullen partijen het traject 'Ouderschap in Overleg' met de raad ingaan.
3.1.11.
De rechtbank zal in afwachting van het resultaat hiervan de beslissing op het verzoek aanhouden tot na te noemen datum.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Omdat nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
en voordat verder wordt beslist:
4.1.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige wordt aangehouden tot
1 november 2024 PRO FORMA, met verzoek aan de advocaten van partijen uiterlijk twee weken vóór laatstgenoemde datum schriftelijk aan de rechtbank te berichten over de resultaten van de mediation en daarbij tevens gemotiveerd aan te geven op welke manier volgens partijen moet worden voort geprocedeerd;
en (alleen) voor de situatie dat het mediationtraject niet slaagt
4.2.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, om onderzoek of andere bemoeienis (Ouderschap in Overleg) over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige tegen een nader te bepalen datum aan de rechtbank (verkort) te rapporteren en advies uit te brengen;
4.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak hiervoor tegen een nader te bepalen datum pro forma wordt aangehouden;
4.4.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in de onderhavige zaak de verzochte rapportage heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna – als nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E. van Alebeek-Baars, griffier, op 3 september 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.