ECLI:NL:RBROT:2024:8821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
ROT 24/7934
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2024, wordt het verzoek van de verzoeker om een veroordeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam in de proceskosten beoordeeld. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 14 augustus 2024, maar trok zijn verzoek in nadat het college dit besluit op 27 augustus 2024 had ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft het college de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar het college gaf aan niet bereid te zijn om de kosten te vergoeden, omdat het opschortingsbesluit van 14 augustus 2024 rechtmatig was.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. De rechter legt uit dat een bestuursorgaan alleen in de proceskosten kan worden veroordeeld als het geheel of gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de indiener van het verzoekschrift. In dit geval is het college niet tegemoetgekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening, omdat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor het indienen van het verzoek. De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoeker niet tijdig de gevraagde bankafschriften heeft ingeleverd, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsuitkering. Hierdoor is het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7934

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Oversluizen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek tegen het besluit van het college van 14 augustus 2024. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 augustus 2024.
1.1.
Hij heeft het verzoek ingetrokken omdat het college op 27 augustus 2024 dit besluit heeft ingetrokken.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat het college niet bereid is om de proceskosten voor zijn rekening te nemen, omdat het opschortingsbesluit van 14 augustus 2024 rechtmatig en juist is.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3.1.
Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.2.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4.1.
Het college is medio 2024 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van verzoeker. Met de brief van 30 juli 2024 heeft het college verzoeker gevraagd om bankafschriften in te leveren vanaf 1 januari 2022 tot en met heden. In die brief was onder meer opgenomen dat de bijstandsuitkering zou worden opgeschort als verzoeker de gevraagde afschriften niet of niet tijdig inlevert. Op 9 augustus 2024 heeft verzoeker bankafschriften ingeleverd. Na het verstrijken van de termijn, die eindigde op 13 augustus 2024, is vastgesteld dat verzoeker de gevraagde afschriften van zijn bankrekening eindigend met 996 over de periode van 1 januari 2024 tot en met 14 februari 2024 niet had ingeleverd.
4.2.
Het college heeft de opschorting bij besluit van 27 augustus 2024 opgeheven, omdat verzoeker de gevraagde informatie na 14 augustus 2024 alsnog heeft aangeleverd. Als hij de ontbrekende bankafschriften uiterlijk 13 augustus 2024 had ingeleverd zoals gevraagd door het college, dan had het college niet hoeven overgaan tot opschorting van de uitkering en had verzoeker ook geen verzoek om een voorlopige voorziening hoeven indienen. Het is dan ook aan verzoeker zelf te wijten dat hij procedures heeft moeten voeren tegen het opschortingsbesluit om zijn gelijk te krijgen.
4.3.
Gelet op voorgaande is het college niet tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.