ECLI:NL:RBROT:2024:892

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
83/105431-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte rechtspersoon in zaak van accijnsfraude en valsheid in geschrift

In de zaak tegen de verdachte rechtspersoon, vertegenwoordigd door haar bestuurder en bijgestaan door advocaten, heeft de rechtbank Rotterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, accijnsfraude en valsheid in geschrift. De officier van justitie had een geldboete van € 160.000,- geëist en een partiële vrijspraak gevorderd voor enkele tenlastegelegde feiten. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege schending van het verbod van willekeur en het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en verwierp de verweren van de verdediging. De rechtbank concludeerde dat de enige gedraging die aan de verdachte kon worden toegerekend, het ter beschikking stellen van een oplegger was, wat niet als een wezenlijke bijdrage aan de ten laste gelegde feiten kon worden aangemerkt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/105431-22
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon01] ,
gevestigd aan de [adres01] , [postcode01] te [plaats01],
in deze procedure vertegenwoordigd door haar bestuurder [medeverdachte01] ,
raadslieden mrs. J.G.A. Linssen en P. Susijn, advocaten te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 en 30 november 2023, 6, 7 en 11 december 2023 en 30 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon (hierna: [verdachte rechtspersoon01] ) is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 7 december 2023 overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie mrs. F.B.W. Groendijk en V.A.M.G. van de Bilt (hierna: de officier van justitie) is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde leidinggeven of bestuurder zijn van een criminele organisatie;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van [verdachte rechtspersoon01] tot een geldboete van € 160.000,-.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard om de volgende redenen:
a. a) er is sprake van schending van het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat een persoon, genaamd [naam01 ] , een grote rol heeft gespeeld bij de ten laste gelegde accijnsfraude, maar daar is geen nader onderzoek naar gedaan en hij is niet als verdachte aangemerkt. Ook de twee Belgische bedrijven die de designer fuels produceerden, hadden moeten worden vervolgd. Dat is niet gebeurd, zonder goede reden, en daardoor wordt [verdachte rechtspersoon01] ernstig benadeeld.
b) de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat het openbaar ministerie alle inspanningen heeft verricht om te bewerkstelligen dat de dagvaarding voor de medeverdachte [medeverdachte02] hem op een correcte wijze zou bereiken. De belastende verklaring van [medeverdachte02] is voor het openbaar ministerie van cruciaal belang, maar zit vol tegenstrijdigheden en onjuistheden. Het lijkt erop dat het openbaar ministerie daarom niet wil dat [medeverdachte02] nog wordt gehoord.
c) het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. De officier van justitie moet zich aan de feiten en waarheden houden, maar schudt de ene onwaarheid na de andere uit de mouw.
4.2.
Beoordeling
Ad a) Het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur. Uit de door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden en ook overigens valt niet af te leiden dat sprake is van een aperte onevenredigheid in de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Evenmin kan op grond hiervan worden geconcludeerd dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het verweer wordt verworpen.
Ad b) Beginselen van een goede procesorde
Of een medeverdachte al dan niet op een rechtsgeldige wijze is gedagvaard, regardeert de zaak tegen de verdachte niet. Het verweer wordt reeds om die reden verworpen.
Ad c) Het zorgvuldigheidsbeginsel
Dat de officier van justitie desbewust onwaarheden poneert, is de rechtbank niet gebleken, zodat ook dit verweer wordt verworpen.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vaststaande feiten
Algemeen
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In de periode van 1 april 2015 tot en met 30 september 2016 hebben de bedrijven [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ), [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ) en [bedrijf03] (hierna: [bedrijf03] ), opvolgend op elkaar, smeerolie ingekocht bij [bedrijf04], gevestigd in Tsjechië. Het betrof zogenaamde designer fuels, die werden verhandeld onder de namen Lubriform, Lubricant oil Hantlom, Lubricant oil Kayla en Hantsynth. Deze designer fuels werden geproduceerd door twee verschillende Belgische bedrijven, te weten [bedrijf05] in Gent en [bedrijf06] in Hemiksem. De term "designer fuels" is een verzamelnaam voor samengestelde (designed) olieproducten die in dit geval bestemd waren voor het gebruik als anti-kleef vloeistof, smeermiddel of additief bij betonmix. Deze producten zijn door [bedrijf05] en [bedrijf06] vrij van accijns geleverd.
De door [bedrijf01] , [bedrijf02] en [bedrijf03] ingekochte smeerolie is door hen als dieselbrandstof verkocht aan [bedrijf07] , die het op zijn beurt als dieselbrandstof verkocht aan [medeverdachte rechtspersoon01] (hierna: [medeverdachte rechtspersoon01] ). Door laatstgenoemde werd het als dieselbrandstof aan de pomp verkocht bij de tankstations in Lijnden en Nieuwe Niedorp.
Door de Belgische producenten is bij afgifte van de ladingen smeerolie aan de chauffeurs ten behoeve van het transport daarvan een CMR-vrachtbrief verstrekt. Daarop stond onder meer vermeld de commerciële benaming van de smeerolie alsmede de daarbij behorende ADR-gevarencode: klasse 9 / UN-3082 (90/3082). De chauffeurs die de ladingen van België naar Nederland vervoerden, leverden na het passeren van de Nederlandse grens, overeenkomstig de aan hen gegeven instructies, de Belgische CMR-vrachtbrieven in. Aan hen werden vervolgens nieuwe CMR-vrachtbrieven verstrekt met daarop als goederenomschrijving gasolie, dieselolie, autodiesel of winterdiesel (hierna: diesel), onder vermelding van de daarbij behorende ADR-gevarencode: 30/1202. Ook de op het transportmiddel gevoerde ADR-borden werden, volgens instructie, door de chauffeurs na het passeren van de Nederlandse grens omgewisseld: van borden bestemd voor het vervoer van smeerolie naar die voor het vervoer van diesel. Alle transporten vanuit Gent en Hemiksem in België zijn, behoudens een korte tussenstop voor het verwisselen van de CMR-vrachtbrief en de ADR-borden, rechtstreeks naar de tankstations in Lijnden of Nieuwe Niedorp gegaan.
Medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte rechtspersoon01]
Voor een volledig beeld wordt hier nog stil gestaan bij de medeverdachte [medeverdachte01] en de aan haar te relateren vennootschappen. De medeverdachte [medeverdachte01] is indirect enig aandeelhouder van [verdachte rechtspersoon01] . [verdachte rechtspersoon01] is op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte rechtspersoon01] en [bedrijf08]. [medeverdachte rechtspersoon01] handelt in auto’s en olie, en exploiteert een tankstation in Lijnden. [bedrijf08] exploiteert een tankstation in Nieuwe Niedorp. De feitelijke leiding binnen deze drie vennootschappen lag bij de medeverdachte [medeverdachte01] .
5.2.
Het verwijt
Aan [verdachte rechtspersoon01] wordt kort gezegd verweten dat zij zich in de periode van 1 april 2015 tot en met 30 september 2016, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het plegen van accijnsfraude (feit 2) en valsheid in geschrift door valse facturen en valse CMR-vrachtbrieven (feit 3) en valse facturen (feit 4) op te maken en te gebruiken. Ook wordt haar deelname aan een criminele organisatie verweten, die tot oogmerk had het plegen van accijnsfraude en valsheid in geschrift (feit 1). Tot slot wordt haar medeplegen van valsheid in geschrift verweten, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016, ten aanzien van facturen van de medeverdachte [medeverdachte rechtspersoon01] aan [bedrijf08] (feit 5).
De accijnsfraude heeft hierin bestaan dat smeerolieproducten, bestemd voor het gebruik als anti-kleef vloeistof, smeermiddel of additief bij betonmix, accijnsvrij zijn ingekocht in België. Gelet op het gebruiksdoel was deze smeerolie kennelijk niet bestemd om te worden gebruikt als brandstof voor verwarming, als motorbrandstof of als additief in motorbrandstoffen, zodat de ladingen ingekochte smeerolie onder de vrijstellingsbepaling van artikel 64 van de Wet op de accijns vielen. Na het passeren van de Nederlandse grens is de bestemming van de ladingen smeerolie gewijzigd in motorbrandstof (gasolie/diesel). In Nederland zijn deze ladingen smeerolie vervolgens ook als motorbrandstof verhandeld en uiteindelijk aan de pomp verkocht. Door wijziging van het gebruik van de smeerolie in motorbrandstof, is de vrijstellingsregeling van artikel 64 van de Wet op de accijns niet meer van toepassing en is daarover, gelet op het bepaalde in de artikelen 1 en 25 van die wet, accijns verschuldigd. Er is echter geen accijns afgedragen.
5.3.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de door de medeverdachte [medeverdachte01] verrichte strafbare gedragingen aan [verdachte rechtspersoon01] kunnen worden toegerekend, omdat deze gedragingen zich afspeelden in de sfeer van deze rechtspersoon en plaatsvonden door of onder verantwoordelijkheid van de medeverdachte [medeverdachte01] , die weliswaar niet op papier, maar wél feitelijk als directeur optrad en leiding gaf. De gedragingen pasten in de normale bedrijfsvoering van [verdachte rechtspersoon01] , zijn de bij [verdachte rechtspersoon01] betrokkenen dienstig geweest en [verdachte rechtspersoon01] kon erover beschikken. De medeverdachte [medeverdachte01] was met onder meer [verdachte rechtspersoon01] een onmisbare schakel in het samenwerkingsverband waarbinnen grootschalige accijnsfraude en valsheid in geschrift werd gepleegd.
5.4.
Beoordeling
In de zaak van de medeverdachte [medeverdachte01] is komen vast te staan dat zij als mededader betrokken is geweest bij de accijnsfraude, zij zich meermalen samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals ook aan [verdachte rechtspersoon01] ten laste is gelegd. De vraag die daarop volgt is of de gedragingen van de medeverdachte [medeverdachte01] aan [verdachte rechtspersoon01] kunnen worden toegerekend. Bij de beantwoording van die vraag komt de rechtbank tot een andere conclusie dan de officier van justitie.
Het feit dat de medeverdachte [medeverdachte01] optrad als directeur van [verdachte rechtspersoon01] en de feitelijke leiding had, is op zichzelf niet voldoende om te komen tot het oordeel dat haar gedragingen kunnen worden toegerekend aan [verdachte rechtspersoon01] , ook niet wanneer daarbij de moeder-dochterverhouding tussen [verdachte rechtspersoon01] en [medeverdachte rechtspersoon01] en [bedrijf08] wordt betrokken. Van belang is tevens of die gedragingen pasten in de normale bedrijfsvoering van [verdachte rechtspersoon01] en of deze gedragingen haar dienstig zijn geweest. Wat echter de bedrijfsactiviteiten van [verdachte rechtspersoon01] zijn, is slechts zeer marginaal kunnen blijken uit het dossier en het behandelde ter zitting. Volgens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel is [verdachte rechtspersoon01] aan te merken als financiële holding en blijkens het dossier zijn er diverse vermogensbestanddelen, waaronder meerdere vrachtwagens, ondergebracht in [verdachte rechtspersoon01] . Binnen dit kader is de enige gedraging die in verband gebracht zou kunnen worden met de activiteiten van [verdachte rechtspersoon01] , het gebruik van de oplegger met kenteken [kenteken01] waarvan [verdachte rechtspersoon01] de kentekenhouder is, in de periode van 21 mei 2015 tot en met 11 september 2015 bij het transport van ladingen smeerolie/diesel van België naar Nederland.
Het enkel voor transport ter beschikking stellen van een oplegger kan niet worden aangemerkt als een wezenlijke bijdrage aan de ten laste gelegde accijnsfraude of het criminele samenwerkingsverband dat daarop was gericht, en staat los van de tenlastegelegde valsheid in geschrift. Het gebruik van de oplegger was nuttig binnen de fraudeconstructie, maar van ondergeschikte betekenis en overigens geheel inwisselbaar, zoals ook blijkt uit het feit dat diverse andere transportmiddelen zijn gebruikt voor het vervoer. Voor zover het ter beschikking stellen van de oplegger dus al is toe te rekenen aan [verdachte rechtspersoon01] kan dit niet leiden tot de conclusie dat [verdachte rechtspersoon01] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit, ook niet via de weg van het medeplegen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte rechtspersoon01] zich schuldig heeft gemaakt aan de haar tenlastegelegde feiten, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
5.5.
Conclusie
Het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen dat [verdachte rechtspersoon01] de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt [verdachte rechtspersoon01] daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Aagaard en S.T.C.J.M. de Jongh, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 30 januari 2024.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 september 2016 te Amsterdam en/of Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of Breda en/of Hemiksem en/of Gent en/of elders in Nederland en/of België,
als leider en/of bestuurder heeft deelgenomen, althans heeft deelgenomen, aan een organisatie,
welke werd gevormd door verdachte en/of [medeverdachte03] en/of [medeverdachte rechtspersoon01] en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte04] en/of [medeverdachte05] en/of [medeverdachte06] en/of [medeverdachte02] en/of [bedrijf09] en/of [medeverdachte07] en/of [medeverdachte08] en/of [medeverdachte09] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
==accijnsfraude (art. 5 jo. art. 97 Wet op de Accijns) en/of
==valsheid in geschrift (art. 225 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht);
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 september 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente
Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of
Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met [medeverdachte rechtspersoon01] en/of (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), te weten 3.362.723 liter, althans een hoeveelheid,
Lubriform en/of lubricant oil Hantlom (GN-code 2710) en/of
lubricant oil Kayla (GN-code 2710) en/of
Hantsynth (GN-code 3403),
zijnde minerale oliën (als bedoeld in artikel 25 lid 1 ahf/ond b en g van de Wet op de Accijns) die bestemd zijn voor gebruik en/of worden aangeboden voor verkoop en/of worden gebruikt als motorbrandstof en/of additief en/of als vulstof in motorbrandstof
voorhanden heeft/hebben gehad dat niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing is betrokken;
3.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 september 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente
Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders in Nederland en/of België
althans alleen,
één of meer (valse en/of vervalste) CMR-vrachtbrieven met betrekking tot zendingen minerale oliën aan [medeverdachte rechtspersoon01] en/of [naam02] en/of [medeverdachte01] ( [adres02]) van
22 april 2015 (DOC-901-2 en/of DOC-901-3) en/of
6 november 2015 (DOC-908-4) en/of
25 februari 2016 (DOC-911-9) en/of
7 juli 2016 (DOC-915-8) en/of
29 augustus 2016 (DOC-916-7),
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken
en/of
opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze CMR-vrachtbrief/vrachtbrieven
(telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven –
dat er een hoeveelheid (auto)diesel, een goed onder de ADR-gevarenklassen code 30/1202, althans een goed onder de ADR-gevarenklasse code 30/1202, is vervoerd en/of afgeleverd
(terwijl - in werkelijkheid - Lubrifarm en/of lubricant oil Hantlom en/of lubricant oil Kayla en/of Hantsynth , zijnde één of meer goed(eren) als bedoeld onder de ADR-gevarenklasse code 90/3082 is vervoerd en/of afgeleverd);
4.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 april 2015 tot en met 31 september 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en/of Westmaas, gemeente Binnenmaas, en/of Papendrecht en/of Schiedam en/of Vlaardingen en/of Leiden en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met [medeverdachte rechtspersoon01] en/of (een) ander(en), althans alleen,
een of meer (valse en/of vervalste) factu(u)r(en) van [bedrijf10] aan [medeverdachte rechtspersoon01] van
22 april 2015 (DOC-901-5 en/of DOC901-3) en/of
6 november 2015 (DOC-908-7) en/of
25 februari 2016 (DOC-911-10) en/of
7 juli 2016 (DOC-915-9) en/of
30 augustus 2016 (DOC-916-8),
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken
en/of
opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze (valse of vervalste) factu(u)r(en)
(telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven -
dat door [bedrijf10] een hoeveelheid veraccijnsde autogasolie is geleverd aan [medeverdachte rechtspersoon01]
(terwijl - in werkelijkheid - een ander onveraccijnsd accijnsgoed is geleverd, te weten andere onveraccijnsde minerale oliën dan is vermeld deze factu(u)r(en));
5.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met [medeverdachte rechtspersoon01] en/of (een) ander(en), althans alleen,
een of meer (valse en/of vervalste) factu(u)r(en) van [medeverdachte rechtspersoon01] aan [bedrijf08] van
31 januari 2016 (DOC-134-1) en/of
31 mei 2016 (DOC-134-2) en/of
30-06-2016 (DOC-134-3),
zijnde (elk) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen,
met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken
en/of
één of meer van dit/deze geschrift(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar/hun mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op deze (valse of vervalste) factu(u)r(en)
(telkens) valselijk in strijd met de waarheid is vermeld
- zakelijk weergegeven –
dat [medeverdachte rechtspersoon01] een hoeveelheid Euro98 benzine aan [bedrijf08] heeft verkocht en/of geleverd
(terwijl - in werkelijkheid - geen levering(en) van Euro 98 benzine heeft/hebben plaatsgevonden zoals vermeld op deze factu(u)r(en));
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, en/of Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon, en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met [medeverdachte rechtspersoon01] en/of (een) ander(en), althans alleen,
als ondernemer ([medeverdachte rechtspersoon01] ) die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het uitreiken van een factuur en/of nota (te weten de verplichting ingevolge art. 34c Wet op de omzetbelasting 1968)
ter zake van één of meer goederenleveringen en/of verrichtte diensten die [medeverdachte rechtspersoon01] heeft verricht voor (een) andere ondernemer en/of andere(n) dan ondernemer(s),
(telkens) opzettelijk één of meer onjuiste en/of onvolledige factu(u)r(en) en/of nota's heeft verstrekt,
met betrekking tot één of meer levering(en) benzine aan [bedrijf08] op
31 januari 2016 (DOC-134-1) en/of
31 mei 2016 (DOC-134-2) en/of
30-06-2016 (DOC-134-3),
immers staat op deze factu(u)r(en)
(telkens) een onjuiste en/of onvolledige aard van de/het geleverde goed(eren) en/of verrichtte dienst(en) vermeld
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat er te weinig belasting werd geheven.