ECLI:NL:RBROT:2024:8956

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
C/10/676598 / JE RK 24-729B
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en de rol van belanghebbenden en informanten in het jeugdzorgproces

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 15 mei 2024, wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige verlengd. De zaak betreft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, geboren in 2021, te verlengen. De rechtbank heeft de moeder als belanghebbende aangemerkt, terwijl de stiefvader als informant wordt beschouwd. De procedure omvat een mondelinge behandeling met gesloten deuren, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling. De stiefvader was niet verschenen, ondanks dat hij correct was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stiefvader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij geen zorg heeft gedragen voor de minderjarige. De rechtbank heeft ook de noodzaak van de verlenging van de uithuisplaatsing onderbouwd, verwijzend naar het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 oktober 2024, met een pro forma datum van 1 augustus 2024 voor verdere behandeling van het verzoek. De rechtbank verzoekt de gecertificeerde instelling om rapportage over de voortgang van het KSCD-onderzoek en een plan van aanpak voor de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/676598 / JE RK 24-729B
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. F.C. Hoogeveen, kantoorhoudende te Rotterdam.
De rechtbank merkt als informant aan:
[naam 2],
hierna te noemen de stiefvader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt in haar beoordeling mee het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 6 maart 2024, ontvangen op 29 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 mei 2024. De zaak is gelijktijdig behandeld met het verzoek met betrekking tot [naam 3] en [naam 4] , welke beslissing in een afzonderlijke beschikking is opgenomen. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 5] .
1.3.
De stiefvader is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de stiefvader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[naam 2] heeft [minderjarige] erkend, maar is niet haar biologische vader. Haar biologische vader is [naam 6] ; hij heeft geen structurele omgang met [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
2.4.
De meervoudige kamer in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 november 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 8 december 2024. De rechtbank heeft bij diezelfde beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend tot 28 mei 2024.
2.5.
Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 20 maart 2024 is voormelde beschikking van 28 november 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. [minderjarige] heeft baat bij de rust en regelmaat die het gezinshuis haar biedt. Het onderzoek van het Kennis- en Service Centrum voor Diagnostiek (KSCD) moet worden afgewacht voordat haar perspectief kan worden bepaald. De moeder geeft ter zitting aan dat het KSCD-onderzoek binnen een maand klaar zou moeten zijn, maar de GI kan dat niet bevestigen.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder voert, mede bij monde van haar advocaat, verweer tegen het verzoek van de GI. Primair verzoekt zij het verzoek van de GI af te wijzen. De moeder is van mening dat zij zelf voor [minderjarige] kan zorgen en dat nog niet alle mogelijke hulp is ingezet om thuis een goede opvoedsituatie te kunnen bieden. ASVZ heeft niet de juiste hulp kunnen bieden. De moeder heeft voor zichzelf dagelijks contact met haar contactpersoon vanuit Antes, maar de begeleiding heeft zij even ‘on hold’ gezet, omdat zij te veel aan haar hoofd had. Bovendien heeft [minderjarige] - in tegenstelling tot de andere kinderen - geen last van trauma, aangezien zij niets heeft meegemaakt. Het is voor de moeder lastig om de standpunten van de GI te weerleggen. Daarom is het zo belangrijk dat er door het onderzoek van het KSCD duidelijkheid komt. De moeder betreurt het dat het onderzoek zo lang duurt. Zij benadrukt dat zij haar medewerking al heeft verleend. De moeder heeft van het KSCD begrepen dat het rapport er binnen een maand zal zijn. Subsidiair verzoekt de moeder de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een kortere duur, zodat de zaak over een maand of twee opnieuw op zitting komt en het KSCD-rapport kan worden besproken.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de procespositie van [naam 7] en [naam 2]
5.1.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of [naam 7] als belanghebbende of informant dient te worden aanmerkt. [naam 7] is de vader van de halfbroers en -zus van [minderjarige] . Voor zover bekend heeft hij nooit zorg gedragen voor [minderjarige] . Uit de overgelegde stukken volgt dat het gerechtshof Den Haag in de voornoemde beschikking van 20 maart 2024 [naam 7] heeft aangemerkt als belanghebbende. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen [minderjarige] en haar halfbroers en -zus.
5.2.
De rechtbank ziet zich daarnaast gesteld voor de vraag of [naam 2] als belanghebbende of informant dient te worden aanmerkt. [naam 2] is de partner van de moeder en de (juridische) vader van [minderjarige] . Uit de overgelegde stukken volgt dat het gerechtshof Den Haag in de voornoemde beschikking van 20 maart 2024 [naam 2] heeft aangemerkt als belanghebbende.
5.3.
In artikel 798, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat – voor zover hier van belang – onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Een belanghebbende in de zin van dit artikel heeft specifieke processuele rechten en bevoegdheden, zoals het recht om het verzoekschrift en de beschikking toegezonden te krijgen, (in principe) alle stukken in te kunnen zien, opgeroepen te worden voor en toegang te krijgen tot de zitting en hoger beroep in te stellen. Niet is gesteld en uit de stukken en het besprokene ter zitting is ook niet gebleken dat deze zaak rechtstreeks betrekking heeft op de rechten of verplichtingen van [naam 7] en/of [naam 2] .
5.4.
In artikel 800, tweede lid, Rv is bepaald dat de rechter kan bevelen dat degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, als informant worden opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen.
5.5.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat [naam 7] in deze procedure niet behoort te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798, eerste lid, Rv. Evenmin wordt hij als informant in de zin van artikel 800, tweede lid, Rv aangemerkt, omdat hij niet betrokken is (geweest) bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] .
5.6.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat [naam 2] evenmin in deze procedure behoort te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798, eerste lid, Rv. De rechtbank merkt hem wel aan als informant, omdat hij [minderjarige] heeft erkend.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.7.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
5.8.
Ter zitting is duidelijk geworden dat het KSCD-onderzoek nog altijd niet is afgerond. Eerder heeft het onderzoek een tijd stilgelegen. Vervolgens heeft het KSCD het onderzoek herstart. Nu blijkt dat [naam 7] , voornoemd, onlangs heeft aangegeven dat hij toch aan het onderzoek wil meewerken. Dat levert opnieuw vertraging op en dat is niet in het belang van de kinderen. Het doel van het KSCD-onderzoek is onder meer om de opvoedvaardigheden van de (stief)ouders in kaart te brengen om zodoende het perspectief van de kinderen te kunnen bepalen. Recent heeft het gerechtshof Den Haag in voornoemde beschikking overwogen dat de onderzoeksresultaten van het KSCD moeten worden afgewacht, alvorens een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] en haar halfbroers en -zus overwogen kan worden. De rechtbank sluit zich daar bij aan. Tot die tijd is het in het belang van [minderjarige] dat de plaatsing in het gezinshuis wordt voorgezet. De rechtbank zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen tot 1 oktober 2024 en de beslissing voor het overig verzochte aanhouden tot de pro forma datum van 1 augustus 2024.
5.9.
De rechtbank verzoekt de GI uiterlijk op de pro forma-datum, of zoveel eerder als mogelijk, de rapportage van het KSCD aan de rechtbank te doen toekomen en te rapporteren over de laatste stand van zaken, met afschrift aan de belanghebbende en de advocaat. Tevens verzoekt de rechtbank de GI om een plan van aanpak op te stellen dat enkel ziet op [minderjarige] en dit plan eveneens te overleggen aan de rechtbank, met afschrift aan belanghebbende en de advocaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis tot 1 oktober 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot
1 augustus 2024 pro forma;
6.4.
bepaalt dat de GI, de belanghebbende en haar advocaat, en de informant op de voornoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
6.5.
verzoekt de GI uiterlijk op de pro forma-datum van 1 augustus 2024, of zoveel eerder als mogelijk, te rapporteren, zoals hiervoor onder punt 5.9 vermeld.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024 door
mr. M.P.G. Rietbergen, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. A.A.J. de Nijs en mr. D.E. van Hout, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.M.C. van der Knaap als griffier, en op schrift gesteld op 10 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.