In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2024 een beschikking gegeven over het ouderlijk gezag van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. van Baaren, verzocht om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en het gezag alleen aan haar toe te kennen. De man, de andere ouder, heeft zich niet verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd op basis van artikel 1:253n BW, wanneer er gewijzigde omstandigheden zijn of wanneer er onjuiste gegevens zijn gebruikt bij de beslissing tot gezamenlijk gezag. In dit geval was er sprake van een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders, en de man had al jaren geen rol gespeeld in het leven van de minderjarige. De rechtbank oordeelde dat wijziging van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk was. De beschikking werd mondeling gegeven en later schriftelijk uitgewerkt. De rechtbank heeft bepaald dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan de vrouw toekomt, en dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden.