ECLI:NL:RBROT:2024:9399

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/10/669915 / FA RK 23-8883
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een complexe gezinszaak met minderjarigen onder toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen een man en een vrouw, ouders van drie minderjarigen. De man verzocht om gezamenlijk gezag over de kinderen, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, gezien de chronische conflicten en de onvermogen van de ouders om constructief samen te werken. De minderjarigen zijn sinds 2019 onder toezicht gesteld en zijn uithuisgeplaatst. De rechtbank concludeerde dat de ouders niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen die in het belang van de kinderen zijn.

Daarnaast verzocht de man om een omgangsregeling, maar ook dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er momenteel geen concrete omgangsregeling kan worden vastgesteld en dat de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, de regie moet voeren over het contactherstel. De rechtbank benadrukte het belang van de ontwikkeling van de minderjarigen en dat de omgang alleen kan plaatsvinden als de minderjarigen hier behoefte aan hebben. De rechtbank besloot dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen moeten worden en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/669915 / FA RK 23-8883
Beschikking van 31 mei 2024 over het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: de omgangsregeling) en de informatie- en consultatieregeling
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. L.A. Alderlieste te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt in deze procedure:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI), gevestigd te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 4 december 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 8 mei 2024;
  • de briefrapportage van de GI tijdens de mondelinge behandeling overgelegd door de jeugdbeschermer.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 april 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • partijen en advocaten voornoemd;
  • de GI, vertegenwoordigd door [persoon A] .
  • de raad, vertegenwoordigd door [persoon B] .
1.2.1.
Bijzondere toegang is verleend aan [persoon C] , begeleidster vrouw van het Leger des Heils en [persoon D] , begeleider man van het Leger des Heils.
1.3.
De oudste twee minderjarigen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De minderjarige [voornaam minderjarige 2] heeft hiervan gebruik gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 3] ; geboren op [geboortedatum 3] 2016 te [geboorteplaats] .
2.3.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.4.
De vrouw oefent van rechtswege het ouderlijk gezag uit over de minderjarigen.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2019 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2023 tot 11 juli 2024.
2.6.
Bij proces-verbaal van 31 augustus 2022 is ter beëindiging van de kort-gedingprocedure het volgende afgesproken:
  • op verzoek van de man zal mevrouw [persoon E] van de GI de man informeren over de hulpverlening aan de kinderen en hun ontwikkeling. Een en ander binnen de kaders waarin mevrouw [persoon E] zich vrij voelt om daarover te verklaren;
  • de communicatie tussen de man en mevrouw [persoon E] zal bij voorkeur plaatsvinden via email of Whatsapp (dus niet via de telefoon);
  • de man verklaart dat hij niet (meer) door de straat waar de vrouw woont zal rijden. Ook zal hij niet in de straat waar de vrouw woont observeren of proberen de kinderen te zien;
  • op deze manier wordt rust gecreëerd en kan worden onderzocht of hervatting van het contact met de kinderen mogelijk is en zo ja op welke manier. Daar kan de bodemrechter zich dan een oordeel over vormen in de eventueel door de man te starten bodemprocedure;
  • partijen verklaren over en weer hun vorderingen in te trekken, waarmee het kort geding is geëindigd.
2.7.
Bij voornoemde beschikking van 11 juli 2023 is tevens:
  • voor wat betreft [voornaam minderjarige 1] de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 11 juli 2024;
  • voor wat betreft [voornaam minderjarige 2] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een residentiele voorziening, met ingang van 11 juli 2023 tot 11 juli 2024;
  • voor wat betreft [voornaam minderjarige 3] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 11 juli 2023 tot 11 juli 2024.
2.8.
Op dit moment verblijven [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij [naam instelling] te [plaats] en [voornaam minderjarige 3] in een pleeggezin in Rotterdam.
3. De beoordeling
3.1.
Gezag
3.1.1.
De man verzoekt primair hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3.1.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.1.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
3.1.5.
De rechtbank leest in het dossier dat het hier gaat om drie kwetsbare kinderen, die al jaren onverminderd last hebben van de problemen tussen de ouders onderling, de problemen van de ouders individueel en kindeigen problematiek. De minderjarigen staan sinds 2019 onder toezicht en zijn inmiddels uithuisgeplaatst. De ouders zijn niet in staat om tot een constructieve samenwerking te komen en om samen beslissingen te nemen die in het belang van de minderjarigen zijn. De verwachting is ook dat de chronische conflicten en spanningen tussen de ouders versterkt worden op het moment dat zij gezamenlijk beslissingen moeten nemen in het belang van hun kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen los van elkaar gezegd niet te verwachten dat zij op enig moment weer op een normale en ontspannen manier met elkaar om kunnen gaan. Omdat het gaat om kwetsbare kinderen is het extra belangrijk dat de spanningen tussen ouders tot een minimum worden beperkt.
Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zullen raken als de ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen. De rechtbank heeft niet de verwachting dat dit op korte termijn zal veranderen. De rechtbank zal het verzoek van de man om hem gezamenlijk met de vrouw met het ouderlijk gezag te belasten daarom afwijzen.
3.2.
Omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling
3.2.1.
De man verzoekt een omgangsregeling te bepalen, die zal worden opgebouwd, waarbij hij de minderjarige uiteindelijk bij zich zal hebben:
  • om het weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur alsmede
  • de helft van de (school-)vakanties en feestdagen,
dan wel een zodanige regeling als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
De GI kan zich niet geheel vinden in het verzoek van de man omtrent de omgang. Omgang tussen kinderen en ouders is belangrijk, maar het voorstel van de man met betrekking tot de omgang acht de GI niet in het belang van de minderjarigen. De man heeft in samenwerking met de vorige jeugdbeschermer meerdere omgangsmomenten gehad en zijn er meerdere pogingen door de GI gedaan om de omgang tussen de man en de minderjarigen vorm te geven, maar het is niet gelukt. De man bleek hierin geen betrouwbare ouder en de minderjarigen hebben al drie maal moeten ervaren dat hun vader opeens verdwenen was. De man verbrak het contact steeds vanwege externe omstandigheden. De minderjarigen hebben hier last van (gehad) en dat heeft hun ontwikkeling en zelfbeeld op negatieve wijze beïnvloed en beïnvloedt dit nog steeds.
Ondanks deze ervaringen zijn de twee jongste minderjarigen nieuwsgierig zijn naar hun vader, maar zij hebben hierbij wel de angst dat de man op enig moment weer uit hun leven zal verdwijnen. Hoewel de oudste minderjarige [voornaam minderjarige 1] tot voor kort zei dat hij geen enkel contact met de man wilde hebben, lijkt hij hierop terug te zijn gekomen en lijkt hij nu ook enige interesse in de man te tonen.
Er is de afgelopen maanden een wisseling geweest van jeugdbeschermer. Mevrouw [persoon E] is vervangen door de heer [persoon A] . De huidige jeugdbeschermer heeft inmiddels ook contact met de man en het contact tot nu toe tussen de man en de GI gaat naar wens. De man lijkt bereid te luisteren en het tempo van de minderjarigen te accepteren. Hij laat zien op tijd te komen bij afspraken en de jeugdbeschermer krijgt tevens positieve berichten vanuit de begeleider van de man. De man heeft inmiddels vier afspraken gehad waarbij de jeugdbeschermer hem globaal op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen van de minderjarigen.
De GI stelt dan ook voor om de omgang opnieuw vast te leggen binnen het kader van de ondertoezichtstelling, waarbij onderzocht kan worden of de omgang plaats kan vinden op een manier die de ontwikkeling van de minderjarigen niet in de weg staat en enkel indien de minderjarigen hier zelf behoefte en ruimte voor voelen. Op dit moment is begonnen met het schrijven van brieven naar de minderjarigen en de minderjarigen kunnen terugschrijven aan de man.
3.2.4.
De raad kan zich vinden in het voorstel van de GI om de omgang tussen en ook de vrouw kan zich vinden in het voorstel van de GI.
3.2.5.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling erkent dat in het verleden het contactherstel tussen hem en de minderjarigen is mislukt en dat hij zich terdege beseft dat het herstellen van het contact tussen hem en de minderjarigen nu goed moet gaan. Hij wil zich volledig inzetten om het contactherstel op te bouwen. Hij heeft ook hulp van zijn begeleider vanuit het Leger des Heils en hij is bereid om aan alle voorwaarden te voldoen.
Ook hij kan zich vinden in het advies van de GI dat de omgang in het kader van de ondertoezichtstelling zal worden meegenomen.
3.2.6.
Dit alles overziend is de rechtbank van oordeel, dat er op dit moment geen concrete omgangsregeling tussen de man en de minderjarige kan worden vastgesteld en dat er binnen het kader van de ondertoezichtstelling door de GI onderzocht moet gaan worden of er enige omgang (contactherstel) tussen de man en de minderjarigen tot stand kan worden gebracht op een manier die de ontwikkeling van de minderjarigen niet in de weg staat en waarbij de vorm, frequentie en duur wordt overgelaten aan de GI die hierin de regie heeft.
Indien nodig kan de kinderrechter op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW, voor de duur van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de GI een omgangsregeling vaststellen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Dit alles maakt dat het verzoek van de man waar het betreft omgang met de minderjarigen buiten de regie van de jeugdbeschermer, zal worden afgewezen.
3.3.
Informatie- en consultatieregeling
Het subsidiaire verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw gehouden is hem eenmaal per maand schriftelijk te informeren en te consulteren over de minderjarigen, waartoe zij in ieder geval aan de man dient te overleggen: informatie over de vorderingen van de minderjarigen op school en over hun activiteiten in hun vrije tijd zal worden afgewezen.
De rechtbank acht het op dit moment niet in het belang van de minderjarigen dat er enig contact tussen de vrouw en de man zal zijn omdat zij niet in staat zijn deze contacten op een normale en rustige manier met elkaar te onderhouden. Daarbij wordt de man blijkens de afspraken die op 31 augustus 2022 is ter beëindiging van de kort-gedingprocedure zijn gemaakt door de GI worden geïnformeerd over de hulpverlening aan de kinderen en hun ontwikkeling. Een en ander binnen de kaders waarin mevrouw [persoon E] zich vrij voelt om daarover te verklaren. Hoewel mevrouw [persoon E] inmiddels is vervangen door heer [persoon A] , gaat de rechtbank ervan uit dat deze jeugdbeschermer de op 31 augustus 2022 gemaakte afspraken zal overnemen en nakomen.
3.4.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt een omgangs-/contactregeling vast tussen de man en de minderjarigen, waarbij de vorm, frequentie en duur wordt overgelaten aan de gecertificeerde instelling, die hierin de regie heeft;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 31 mei 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.