In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen een man en een vrouw, ouders van drie minderjarigen. De man verzocht om gezamenlijk gezag over de kinderen, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, gezien de chronische conflicten en de onvermogen van de ouders om constructief samen te werken. De minderjarigen zijn sinds 2019 onder toezicht gesteld en zijn uithuisgeplaatst. De rechtbank concludeerde dat de ouders niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen die in het belang van de kinderen zijn.
Daarnaast verzocht de man om een omgangsregeling, maar ook dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er momenteel geen concrete omgangsregeling kan worden vastgesteld en dat de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, de regie moet voeren over het contactherstel. De rechtbank benadrukte het belang van de ontwikkeling van de minderjarigen en dat de omgang alleen kan plaatsvinden als de minderjarigen hier behoefte aan hebben. De rechtbank besloot dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen moeten worden en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.