In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot een verzoek om voortzetting van een crisismaatregel op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek is ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, met betrekking tot een betrokkene die in 1996 is geboren. De rechtbank heeft eerder op 29 januari 2024 de behandeling van het verzoek aangehouden en verzocht om een aanvullende medische verklaring over de wilsbekwaamheid van de betrokkene ten tijde van de vernietigde beschikking. De psychiater heeft in een aanvullende verklaring op 6 februari 2024 verklaard dat de betrokkene op het moment van de aanvraag voor de crisismaatregel wilsonbekwaam was, maar deze verklaring is retrospectief en niet op basis van een actueel onderzoek tot stand gekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvullende medische verklaring onvoldoende onderbouwing biedt voor de conclusie van wilsonbekwaamheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de psychiater zijn beoordeling heeft gebaseerd op herinneringen en dossieronderzoek, zonder gebruik te maken van beschikbare bronnen zoals gesprekken met de zorgverantwoordelijke of de betrokkene zelf. Hierdoor kan de rechtbank niet aannemen dat de betrokkene wilsonbekwaam was in zijn verzet tegen de verzochte vormen van verplichte zorg. De rechtbank heeft het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.