ECLI:NL:RBROT:2025:10116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/622705 HA ZA 21-658
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bindend adviseur na schadevaststelling door schade-expert

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Van der Pols Exploitatie B.V. en [gedaagde 1] c.s. naar aanleiding van een brand die heeft plaatsgevonden in de boerderij van Van der Pols Exploitatie. De gedaagden, die als schade-expert waren aangesteld, hebben de schade aan de boerderij bindend vastgesteld. Van der Pols Exploitatie vorderde echter dat de schade te laag was vastgesteld en dat de gedaagden aansprakelijk waren voor de geleden schade. De rechtbank had eerder een deskundige benoemd die in zijn rapportage concludeerde dat de werkelijke schade bijna 150% hoger was dan het door de gedaagden vastgestelde bedrag. De rechtbank oordeelde dat het onaanvaardbaar zou zijn om de gemaakte fout geen gevolgen te verbinden en veroordeelde de gedaagden tot schadevergoeding aan Van der Pols Exploitatie. De rechtbank heeft de aansprakelijkheid van de gedaagden vastgesteld op basis van de norm die geldt bij de vernietiging van een bindend advies, waarbij de zorgvuldigheid van een goed opdrachtnemer in acht moet worden genomen. De rechtbank heeft de vordering van Van der Pols Exploitatie toegewezen voor een bedrag van € 109.280,90, inclusief wettelijke rente en bijkomende kosten.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/622705 / HA ZA 21-658
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER POLS EXPLOITATIE B.V.,
te Rotterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Van der Pols Exploitatie,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] c.s.,
advocaat: mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam.

1.De zaak in het kort

[gedaagde 1] c.s. hebben als schade-expert de brandschade aan de boerderij van Van der Pols Exploitatie vastgesteld. Van der Pols Exploitatie vordert vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat die schadevaststelling volgens haar te laag is geweest. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis een deskundige benoemd, die in zijn rapport een aanzienlijk hogere schade heeft gerapporteerd dan de schade die [gedaagde 1] c.s. hebben vastgesteld. Het verschil is zo groot, dat de rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] c.s. zijn tekortgekomen in de nakoming van de opdracht. De maatstaf die de rechtbank bij dit oordeel heeft aangelegd is dezelfde maatstaf die geldt bij de vernietiging van een bindend advies. [gedaagde 1] c.s. moeten aan Van der Pols Exploitatie in totaal € 139.047,36 aan schadevergoeding en kosten betalen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 februari 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • het deskundigenbericht van 17 september 2024;
  • de conclusie na deskundigenbericht van Van der Pols Exploitatie van 4 december 2024;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde 1] c.s. van 29 januari 2025;
  • de e-mail van de rechtbank van 27 maart 2025;
  • de e-mail met de onderliggende berekeningen van de deskundige van 27 maart 2025;
  • de akte van Van der Pols Exploitatie van 23 april 2025;
  • de antwoordakte van [gedaagde 1] c.s. van 21 mei 2025.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De vaststaande feiten

De rechtbank verwijst voor de vaststaande feiten naar het tussenvonnis van 23 november 2022.

4.De verdere beoordeling

Inleiding
4.1.
De boerderij van Van der Pols Exploitatie is afgebrand. [gedaagde 1] c.s. hebben als schade-expert een akte van taxatie getekend, waarin de opstalschade aan de boerderij van Van der Pols Exploitatie op basis van herbouwwaarde bindend is vastgesteld op € 95.250,00, de sloop- en opruimkosten op € 7.500,00 en de noodvoorziening op € 1.000,00. In totaal is de schade vastgesteld op een bedrag van € 103.750,00 inclusief btw. Dat bedrag is door de verzekeraar van Van der Pols Exploitatie aan haar uitgekeerd.
4.2.
Van der Pols Exploitatie stelt dat [gedaagde 1] c.s. als schade-expert bij het bindend vaststellen van de schade aan de boerderij van Van der Pols Exploitatie zodanige fouten hebben gemaakt, dat zij gehouden zijn de schade die Van der Pols Exploitatie hierdoor heeft geleden te vergoeden.
Het deskundigenbericht
4.3.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 21 februari 2024 een deskundigenbericht bevolen. De rechtbank heeft de deskundige, de heer ing. A.E. de Jong re., de volgende vragen voorgelegd:
  • Wat was de herbouwwaarde van de opstal op 1 januari 2017 direct voorafgaand aan de brand (“waarde voor het evenement”)?
  • Wat was de herbouwwaarde van de opstal op 1 januari 2017 direct na de
Brand (“waarde na het evenement”)?
  • Op welk bedrag (inclusief btw) stelt u de opstalschade vast?
  • Op welke bedragen (inclusief btw) stelt u de bijkomende schadeposten als bedoeld in de polisvoorwaarden WP0804 vast?
  • Is er sprake van een verschil (van meer dan 10% naar boven of naar beneden) tussen uw vaststelling en de bedragen waarvan Tegenwicht Contra-Expertise bij de schadetaxatie is uitgegaan?
  • Zo ja, kunt u dat verschil verklaren?
  • Hebt u aanvullende opmerkingen die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake was van een relevant verschil tussen de werkelijke brandschade en het bedrag waarvan Tegenwicht Contra-Expertise is uitgegaan bij de schadetaxatie?
4.4.
In een deskundigenbericht van 17 september 2024 heeft De Jong deze vragen als volgt beantwoord:
“1. Wat was de herbouwwaarde van de opstal op 1 januari 2017 direct voorafgaande aan de brand (“waarde voor het evenement”)?
Om deze vraag te beantwoorden maakte ik een herbouwbegroting waarbij ik mij baseerde op de volgende uitgangspunten:
De tekeningen van het pand (voor het bepalen van de maatvoering/hoeveelheden).
De foto’s en een opnamerapport van de situatie voor de brand.
Het polisblad alsmede de bijbehorende polisvoorwaarden WP0804 versie januari 2011.
Ik heb geen correctie toegepast in verband met veroudering of achterstallig onderhoud omdat de polis daar geen mogelijkheid toe biedt. Als voorbeeld: als de vloerbalken verrot/ beschimmeld zijn, dan rekende ik nieuwe vloerbalken. Maar het buitenschilderwerk dat bijvoorbeeld op de houten kozijnen aanwezig hoort te zijn maar in dit geval, vanwege veroudering vrijwel niet meer aanwezig was, liet ik grotendeels buiten beschouwing. Zo maakte ik per onderdeel de afweging of het gerechtvaardigd was om zaken wel of niet te betrekken in mijn berekening van de herbouwwaarde. Op basis van de foto’s die voor de schade gemaakt waren begrootte ik dat nog 50% van de wanden van stucwerk voorzien was. De elektrische installatie, de verwarmingsinstallatie, het waterleidingwerk binnen, het sanitair en de keuken waren voor de schade (al vrijwel) niet meer aanwezig. De kosten daarvan liet ik, op een enkel onderdeel na, buiten beschouwing.
In mijn begroting hield ik rekening met de benodigde bouwplaatskosten (steigers, keten, bouwplaatsvoorzieningen), algemene kosten voor de aannemer (de kosten van zijn kantoor met -personeel en andere vaste bedrijfskosten), alsmede met een post winst en risico voor de aannemer. Verder voegde ik kosten toe voor architect en constructeur alsmede voor bouwleges en verzekeringen. Ik begreep dat het pand niet meer op de nutsvoorzieningen aangesloten was, de kosten voor de aansluiting van de nutsvoorzieningen liet ik daarom buiten beschouwing.
De meerkosten die verband houden met de monumentale status liet ik, zoals eerder gemeld, buiten beschouwing
Verder hield ik 1 januari 2017 aan als prijspeil van de herbouwkosten.
Op basis van mijn becijfering bepaalde ik de herbouwwaarde direct voor de gebeurtenis, op basis van de polisvoorwaarden, op
EUR 236.115,30inclusief btw
2. Wat was de herbouwwaarde van de opstal op 1 januari 2017 direct na de brand (“waarde na het evenement”)?
Uit de foto’s in mijn dossier leid ik af dat de brand vooral gewoed heeft in het hoofdpand. Van de lagere zijaanbouw, aan de oostzijde, stond het casco nog overeind. Vooral aan dat gedeelte ken ik nog de nodige restwaarde aan het metselwerk toe. Van het hogere deel ging al het metselwerk verloren. Evenwel verwacht ik dat de houten begane grondvloer niet onbeschadigd maar wel reparabel geweest zou zijn, de brand heeft namelijk hoger in de woning gewoed. Ook de fundatie en de kelder zullen door de brand minimaal aangetast zijn. Het bakhuisje aan de achterzijde lijkt, behoudens de dakconstructie, nauwelijks geleden te hebben onder de brand.
Ook in dit geval betrok ik in de restantwaarde het bijbehorende deel van de bouwplaatskosten, de winst en risico en overige bijkomende kosten. Dit alles becijferde ik op basis van het prijspeil van 1 januari 2017.
Op basis van mijn becijfering bepaalde ik de herbouwwaarde direct na de gebeurtenis, op basis van de polisvoorwaarden, op
EUR 43.103,48inclusief btw
Ik merk op dat de waarde direct na de gebeurtenis in later stadium verder gereduceerd is door het slopen dat in opdracht van Van der Pols is uitgevoerd. De lagere waarde na die daardoor ontstond beschouw ik niet als de waarde die met deze vraagstelling bedoeld wordt: “de waarde van de opstal op 1 januari 2017 direct na de brand”.
3. Op welk bedrag (inclusief btw) stelt u de opstalschade vast?
Conform de polisvoorwaarden bedraagt de opstalschade het verschil tussen de waarde voor en de waarde na de gebeurtenis. Dat bedrag is exclusief de bijkomende kosten. Deze stel ik vast bij de beantwoording van vraag 4.
Bij vraag 1 bepaalde ik de waarde voor op EUR 236.115,30
Bij vraag 2 bepaalde ik de waarde na op EUR 43.103,48
Het verschil bedraagt de opstalschade:
EUR 193.011,82inclusief btw
4. Op welke bedragen (inclusief btw) stelt u de bijkomende schadeposten als bedoeld in de polisvoorwaarde WP0804 vast?
Onder 7 somde ik op voor welke bijkomende kosten de polis dekking biedt:
Tot maximaal 100% van de verzekerde som:
• Bereddingskosten
Tot maximaal 20% van de verzekerde som:
• Opruimingskosten
• Tuinaanleg
Tot maximaal 10% van de verzekerde som:
• Saneringskosten
• Noodvoorzieningen
• Kosten op last van de overheid
• Huurderving tot 52 weken.
Als kosten op last van de overheid beschouwen verzekeraars, zo is mijn ervaring van de afgelopen tientallen jaren, de meerkosten die een verzekeringnemer bij herbouw moet maken om het oorspronkelijke pand aan de actuele bouweisen te laten voldoen. Dat betreft de meerkosten om een gebouw te laten voldoen aan de meest actuele constructieve en thermische eisen, maar ook de elektrische installaties en de ventilatie- en verwarmingssystemen moeten daaraan voldoen.
Tot slot is tegenwoordig de verplichte minimale verdiepingshoogte grotere dan decennia geleden. Het hoeft geen betoog dat het oorspronkelijke pand op geen enkel van die gebieden aan de regelgeving anno 2017 heeft voldaan.
Van alle bijkomende kosten heb ik geen enkele informatie ontvangen. Op basis van mijn ervaring met soortgelijke situaties schat ik de bijkomende kosten als volgt in:
Bereddingskosten: plaatsen van bouwhekken EUR 1.210,00
Opruimingskosten: slopen verloren gegane deel, asbestonderzoek en leges EUR 8.621,25
Tuinaanleg (niet van toepassing, er was geen “tuinaanleg”) EUR 0,00
Saneringskosten (niet van toepassing, althans geen informatie over) EUR 0,00
Noodvoorzieningen (niet van toepassing) EUR 0,00
Kosten op last van de overheid EUR 45.017,00
Huurderving (niet van toepassing, het pand was voor de brand al
onbewoonbaar) EUR 0,00
Totaal bijkomende kosten inclusief btw
EUR 54.848,25
5. Is er sprake van een verschil (van meer dan 10% naar boven of naar beneden) tussen uw schadevaststelling en de bedragen waarvan Tegenwicht Contra-Expertise bij de schadetaxatie is uitgegaan?
Op de akte van taxatie van 29 november 2017, die Tegenwicht ondertekende, staat geen waarde voor en waarde na bedrag vermeld. Er wordt een bedrag aan “opstalschade” vastgesteld à EUR 95.250,00, alsmede een bedrag aan opruimingskosten van EUR 7.500,00 en een bedrag aan noodvoorzieningen a EUR 1.000,00, alle bedragen zijn inclusief btw.
De door mij vastgestelde bedragen zijn aanzienlijk hoger.
6. Zo ja, kunt u het verschil verklaren?
Uit de berekening van Tegenwicht en uit zijn e-mail bericht van 18 mei 2018 blijkt dat rekening is gehouden met de “zeer slechte staat” van het pand voor de brand. Ik meen echter dat op basis van de polisvoorwaarden geen rekening gehouden hoeft te worden met bestaande bouwkundige gebreken.
Los daarvan lijkt de elementenbegroting van Tegenwicht wel erg grofmazig, waardoor de kans op rekentechnische afwijkingen toeneemt.
Tot slot is het naar mijn inzicht onjuist dat Tegenwicht geen kosten op last van de overheid heeft begroot. Op basis van de polisvoorwaarden zie ik geen enkele reden om die post buiten beschouwing te laten.
7. Hebt u aanvullende opmerkingen die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake was van een relevant verschil tussen de werkelijke brandschade en het bedrag waarvan Tegenwicht Contra-Expertise is uitgegaan bij de schadetaxatie?
Naar ik begreep is de btw voor van der Pols Exploitatie B.V. verrekenbaar. Dat zou inhouden dat de btw niet betrokken hoeft te worden in de door u opgevraagde bedragen. Omdat in uw vraagstelling nadrukkelijk gevraagd wordt om inclusief btw bedragen is in elk door mij genoemd bedrag 21% btw begrepen.”
4.5.
Indien de verschillende posten die in de akte van taxatie zijn opgenomen worden vergeleken met de uitkomsten van het deskundigenbericht, dan leidt dat tot het volgende beeld:
In €
Akte van taxatie
Deskundige
Btw 21%
Inclusief btw
Exclusief btw
Inclusief btw
Exclusief btw
Opstalschade
95.250,00
78.719,01
193.011,82
159.513,90
Sloopkosten
7.500,00
6.198,35
8.621,25
7.125,00
Noodvoorziening/ bereddingskosten
1.000,00
826,45
1.210,00
1.000,00
Kosten op last van de overheid
45.017,00
45.017,00
Totale schade
103.750,00
85.744.80
247.860,07
212.655,90
Het deskundigenbericht is voldoende met redenen omkleed
4.6.
[gedaagde 1] c.s. hebben gesteld dat het deskundigenbericht niet voldoende met redenen is omkleed, zoals vereist op grond van artikel 194 lid 4 Rv. Zij baseren deze stelling op het ontbreken van een onderbouwing van de in het deskundigenbericht genoemde bedragen door – bijvoorbeeld - een elementenbegroting. Zij hebben de deskundige verzocht om toezending van de onderliggende berekeningen, maar de deskundige heeft hun geantwoord niet gehouden te zijn tot het verstrekken van een onderliggende begroting of calculatie.
4.7.
Art. 19 Rv bepaalt dat de rechter zijn oordeel ten nadele van een partij niet mag baseren op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Dat vloeit ook voort uit art. 6 EVRM. Dit brengt mee dat de desbetreffende partij de gelegenheid moet hebben gehad om effectief commentaar te leveren op een deskundigenbericht dat aan de rechterlijke beslissing ten grondslag wordt gelegd (vgl. EHRM 18 maart 1997, ECLI:NL:XX:1997:AD4449, NJ 1998/278, Mantovanelli/Frankrijk).
4.8.
De rechtbank heeft de deskundige verzocht om de onderliggende berekeningen aan partijen en aan de rechtbank te verstrekken en dat is bij e-mail van 27 maart 2025 gebeurd. Partijen hebben op die berekeningen gereageerd bij akten van 23 april 2025 (Van der Pols Exploitatie) en 21 mei 2025 ( [gedaagde 1] c.s.). Van der Pols Exploitatie heeft verklaard geen opmerkingen te hebben over de calculaties van de deskundige. De akte van [gedaagde 1] c.s. ging vergezeld van een eigen begroting van de waarde voor de brand, waarbij elke afzonderlijke regel in de kolom “waarde voor” van een ander, doorgaans lager bedrag is voorzien. De toelichting bij die bedragen is summier of ontbreekt. De bedragen die namens [gedaagde 1] c.s. zijn voorgesteld tellen op tot een waarde voor de brand van € 151.277,79, terwijl de deskundige die waarde heeft begroot op een bedrag van € 236.115,30. De berekening van [gedaagde 1] c.s. is niet afkomstig van een andere deskundige, maar van [gedaagde 2] zelf.
4.9.
De rechtbank ziet onvoldoende grond om de alternatieve berekeningen van [gedaagde 1] c.s. voor te leggen aan de deskundige of om die berekeningen in plaats van de berekeningen van de deskundige tot uitgangspunt te nemen. [gedaagde 1] c.s. zijn partij bij deze procedure en zij zijn niet onafhankelijk. De deskundige is dat wel. [gedaagde 1] c.s. stellen nog dat de berekeningen van de deskundige “de nodige vragen” oproepen, maar de antwoorden op die vragen zijn in het deskundigenbericht te vinden. Op pagina 18 van het deskundigenbericht staat dat de deskundige de schade als gevolg van het omduwen van muren na de brand buiten beschouwing heeft gelaten door de waarde direct na de brand (restwaarde) te begroten op de waarde voor het omduwen van de muren. De opmerkingen van de deskundige op pagina 18 van het deskundigenbericht dat de fundering “minimaal is aangetast” en dat het bakhuisje “behoudens de dakconstructie nauwelijks geleden [lijkt] te hebben” vertalen zich in de hoogte van de restwaarde in de kolom “waarde na”. Er is geen grond om ook nog de “waarde voor” te verlagen, zoals [gedaagde 1] c.s. kennelijk voorstellen.
4.10.
Het deskundigenbericht is voldoende met redenen omkleed.
De opstalschade; geen “aftrek nieuw voor oud”
4.11.
[gedaagde 1] c.s. hebben aangevoerd dat aan het oordeel van de deskundige geen betekenis toekomt, omdat hij bij het bepalen van de opstalschade ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de slechte staat van onderhoud waarin de boerderij zich voor de brand bevond. [gedaagde 1] c.s. hebben gesteld dat een correctie vanwege de slechte staat van onderhoud geboden is (en ook door [gedaagde 1] c.s. bij het vaststellen van de schade is toegepast), omdat (i) de verzekeringspolis dat voorschrijft; (ii) Van der Pols Exploitatie en haar tussenpersoon [gedaagde 1] c.s. hadden geïnstrueerd om die correctie toe te passen; (iii) het indemniteitsbeginsel dat voorschrijft. De conclusie van [gedaagde 1] c.s. is dat zij voor de opstalschade wél de juiste “waardegrondslag” hebben toegepast en de deskundige niet. De rechtbank verwerpt dit betoog.
4.12.
OPS 7.2.1. van de in deze zaak toepasselijke polisvoorwaarden WP0804 bepaalt:
“7.2 Omvang van de schade
De omvang van de schade aan het gebouw wordt vastgesteld:
7.2.1
indien geen voortaxatie overeenkomstig artikel 7:960 BW van toepassing is, op het verschil tussen de herbouwwaarde van het gebouw onmiddellijk voor de schade en van het overgebleven deel onmiddellijk na de schade, (…)”
4.13.
In de polisvoorwaarden ontbreekt een definitie van “herbouwwaarde”. Ook in de wet ontbreekt een definitie. Artikel 7:956 BW luidt:
“Een gebouw is naar zijn herbouwwaarde, en andere zaken zijn naar hun vervangingswaarde verzekerd. Vervangingswaarde is het bedrag benodigd voor het verkrijgen van naar soort, kwaliteit, hoeveelheid, staat en ouderdom gelijkwaardige zaken.”
4.14.
Het gaat bij herbouwwaarde om de kosten die nodig zijn om een vergelijkbaar gebouw te bouwen [1] . In de literatuur wordt aansluiting gezocht bij de definitie in de Nederlandse Beursvoorwaarden voor uitgebreide gevarenverzekering (NBUG 2006) waarin de volgende definitie is opgenomen [2] :
“1.7 Herbouwwaarde
Het bedrag dat benodigd is voor herbouw van het verzekerde gebouw – op dezelfde locatie en naar constructie en indeling gelijkwaardig – onmiddellijk na de gebeurtenis.”
4.15.
De deskundige verwijst in het deskundigenrapport naar dezelfde definitie, die (ook) is opgenomen in artikel 1.10 van beurspolis NBZB 2006 [3] .
4.16.
De herbouwwaarde gaat uit van een nieuw op te richten gebouw. De staat van onderhoud van het gebouw dat verloren is gegaan heeft daarom op de herbouwwaarde in beginsel geen invloed. In beginsel, omdat elementen die aan het verzekerde gebouw ontbreken ook niet teruggebouwd hoeven worden. De deskundige heeft hierover geschreven [4] :
“Ik heb geen correctie toegepast in verband met veroudering of achterstallig onderhoud omdat de polis daar geen mogelijkheid toe biedt. Als voorbeeld: als de vloerbalken verrot/ beschimmeld zijn, dan rekende ik nieuwe vloerbalken. Maar het buitenschilderwerk dat bijvoorbeeld op de houten kozijnen aanwezig hoort te zijn maar in dit geval, vanwege veroudering vrijwel niet meer aanwezig was, liet ik grotendeels buiten beschouwing. Zo maakte ik per onderdeel de afweging of het gerechtvaardigd was om zaken wel of niet te betrekken in mijn berekening van de herbouwwaarde. Op basis van de foto’s die voor de schade gemaakt waren begrootte ik dat nog 50% van de wanden van stucwerk voorzien was. De elektrische installatie, de verwarmingsinstallatie, het waterleidingwerk binnen, het sanitair en de keuken waren voor de schade (al vrijwel) niet meer aanwezig. De kosten daarvan liet ik, op een enkel onderdeel na, buiten beschouwing.
De elektrische installatie, de verwarmingsinstallatie, het waterleidingwerk binnen, het sanitair en de keuken waren voor de schade (al vrijwel) niet meer aanwezig. De kosten daarvan liet ik, op een enkel onderdeel na, buiten beschouwing.”
4.17.
[gedaagde 1] c.s. stellen dat de polis wel degelijk voorziet in een “aftrek nieuw voor oud”. Zij hebben in dit verband een beroep gedaan op OPS 5 Uitsluitingen, dat luidt (voor zover van belang):
“OPS 5 UITSLUITINGEN
Naast de uitsluitingen genoemd in artikel Alg 11, is tevens uitgesloten schade:
5.1
door overstroming, aardbeving en vulkanische uitbarsting, zoals gedefinieerd in de 'Nadere Omschrijvingen’;
5.2
als gevolg van slijtage of slecht of achterstallig onderhoud van het gebouw;
(…)”
4.18.
Dit artikel heeft naar het oordeel van de rechtbank betrekking op een ander onderwerp, namelijk de dekkingsomvang, en niet op de schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Het kopje “uitsluitingen” duidt ook op uitsluiting van dekking. Achterstallig onderhoud en slijtage kunnen de oorzaak zijn van schade, bijvoorbeeld indien de vloerbalken door achterstallig onderhoud verrot zijn en de vloer als gevolg daarvan inzakt. Schade aan de balken en de vloer is in dat geval van dekking uitgesloten. Een uitsluiting van achterstallig onderhoud en slijtage als
oorzaak van schadebetekent niet dat als de schade een andere oorzaak kent, i.c. brand, de vervangingswaarde voor achterstallig onderhoud en slijtage moet worden gecorrigeerd. De tussenconclusie is dat de verzekeringspolis niet voorschrijft dat de vervangingswaarde op een lager bedrag wordt gesteld in verband met de slechte staat van onderhoud van de boerderij. Die slechte staat was op grond van de polis voor [gedaagde 1] c.s. én voor de deskundige geen grond om de schade op een lager bedrag dan de herbouwwaarde te bepalen.
4.19.
[gedaagde 1] c.s. beroepen zich erop dat zij namens Van der Pols Exploitatie zijn geïnstrueerd om de vervangingswaarde te corrigeren vanwege de slechte staat van onderhoud van de boerderij. Zij wijzen in dit verband naar een e-mail van de tussenpersoon van Van der Pols Exploitatie van 25 september 2017, waarin staat:
“Wij hebben de aannemer gevraagd een kostenbegroting te maken voor het herbouwen van de afgebrande
boerderij op basis van de tekeningen d.d. 27 november 2013.
(…)
De aannemer komt uit op € 343.283,64 exclusief de bovengenoemde werkzaamheden. Uiteraard moet e.e.a. gecorrigeerd worden i.v.m. oud voor nieuw. Desalniettemin kunnen we al snel concluderen dat de tot nu toe opgemaakte schadeopstellingen veel te laag zijn opgesteld.”
4.20.
De strekking van deze e-mail is juist om de schadevaststelling te laten aansluiten bij de herbouwwaarde die uit de kostenbegroting van de aannemer was gebleken. [gedaagde 1] c.s. hebben de terloopse opmerking over een correctie i.v.m. oud voor nieuw niet mogen opvatten als een instructie om de schade niet conform de polis op de herbouwwaarde te stellen, maar op een lager bedrag. Er was dus geen instructie aan [gedaagde 1] c.s. om de schade op een lager bedrag dan de herbouwwaarde te bepalen. De deskundige hoefde een dergelijke instructie dus ook niet in aanmerking te nemen.
4.21.
Het indemniteitsbeginsel staat als zodanig niet in de weg aan een verzekering voor de herbouwwaarde in de zin dat de daadwerkelijke kosten van herbouw worden vergoed. Dat is reeds uitgemaakt door de Hoge Raad in 1972 [5] . Ook artikel 7:956 BW brengt dit tot uitdrukking. Dat de herbouwwaarde soms hoger kan zijn dan de marktwaarde is een gegeven. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden opgemaakt dat de vraag of en in hoeverre het indemniteitsbeginsel zich in een concreet geval tegen vergoeding overeenkomstig de herbouwwaarde verzet primair dient te worden beoordeeld vanuit het gezichtspunt of de vergoeding voor de tenietgegane zaak bestemd is en gebruikt wordt voor het verkrijgen van een nieuwe zaak ten behoeve van de voortzetting van het bedrijf of de huishouding waarvan de verloren zaken deel uitmaakten. Is dat het geval, dan is de vergoeding in beginsel verenigbaar met het indemniteitsbeginsel. [gedaagde 1] c.s. hebben slechts gesteld dat “als onder de gegeven omstandigheden geen vermindering wordt toegepast vanwege de slechte staat van onderhoud een uitkering onder de polis in strijd komt met het indemniteitsbeginsel”. Welke omstandigheden dat zijn, stellen zij niet. Dat had wel op hun weg gelegen, omdat uit de hiervoor onder 4.19 geciteerde correspondentie blijkt dat Van der Pols Exploitatie een concreet voornemen had tot herbouw, daartoe al een offerte had gevraagd en ook dat [gedaagde 1] c.s. daarmee bekend waren. Uit het deskundigenbericht blijkt dat herbouw op het moment dat de deskundige het schadeadres bezocht ook daadwerkelijk plaatsvond [6] . Het indemniteitsbeginsel stond er daarom in dit geval niet aan in de weg om de uitkering te bepalen op de herbouwwaarde. Er was daarom ook voor [gedaagde 1] c.s. geen grond om de opstalschade op een lager bedrag dan de herbouwwaarde te bepalen op grond van het indemniteitsbeginsel. Ook de deskundige hoefde met het indemniteitsbeginsel in dit geval geen rekening te houden.
4.22.
Er is daarom ook geen grond om het deskundigenbericht buiten beschouwing te laten. De deskundige heeft op goede gronden geen rekening gehouden met de slechte staat van onderhoud van de boerderij. De rechtbank verenigt zich met de bevindingen van de deskundige ten aanzien van de opstalschade. Hiermee staat vast dat – uitgaande van de bedragen inclusief btw - [gedaagde 1] c.s. de opstalschade € 97.761,82 te laag hebben vastgesteld.
Kosten op last van de overheid
4.23.
[gedaagde 1] c.s. hebben in de akte van taxatie wel sloop-/opruimingskosten en kosten voor noodvoorziening vastgesteld, maar geen “kosten op last van de overheid”. De deskundige acht onjuist dat [gedaagde 1] c.s. geen “kosten op last van de overheid” hebben begroot. De deskundige heeft deze kosten begroot op een bedrag van € 45.017,00. De deskundige heeft in reactie op vragen van [gedaagde 1] c.s. in het kader van het wederhoor geschreven dat geen sprake is van een dubbeltelling, in die zin dat deze kosten niet ook al in aanmerking zijn genomen bij het bepalen van de herbouwwaarde voor de brand.
4.24.
De rechtbank oordeelt als volgt. OPS 2.2.3.3 bepaalt dat extra kosten van herstel van schade, als gevolg van geldende bouwvoorschriften zijn gedekt tot ten hoogste 10% van het verzekerde bedrag. Dat de polis deze dekking biedt, hebben [gedaagde 1] c.s. niet bestreden. Zij hebben ook het bedrag van € 45.017,00 dat de deskundige voor deze post heeft begroot niet bestreden. Daaruit volgt dat zij, bij hun taxatie die bedoeld was voor de afwikkeling van de brandschade onder de polis, voor deze gedekte schadepost dit bedrag ook hadden moeten opnemen. Daarmee staat vast dat [gedaagde 1] c.s. de bijkomende schade € 45.017,00 te laag hebben vastgesteld.
Overige schadeposten
4.25.
De sloop- en bereddingskosten en de kosten van noodvoorziening die zijn vastgesteld door de deskundige liggen in dezelfde orde van grootte als de kosten die door [gedaagde 1] c.s. zijn vastgesteld. De rechtbank laat die kosten verder buiten beschouwing.
Tussenconclusie
4.26.
Het deskundigenbericht is ook voor het overige geschikt als basis voor de verdere beoordeling. De deskundigheid en onpartijdigheid van de deskundige staan vast. De deskundige heeft een deugdelijke procedure gevolgd. Het rapport is voldoende met redenen omkleed en het kent een logische opbouw.
4.27.
Op grond van het deskundigenbericht komt de rechtbank tot het volgende oordeel. [gedaagde 1] c.s. hebben - uitgaande van de bedragen inclusief btw - de totale schade € 142.778,82 te laag vastgesteld. Het werkelijke schadebedrag van € 238.028,82 is bijna 150% hoger dan het schadebedrag van € 95.250,00 dat door [gedaagde 1] c.s. is vastgesteld. Een steekhoudende verklaring voor dit verschil hebben [gedaagde 1] c.s. niet gegeven.
Het toetsingskader
4.28.
[gedaagde 1] c.s. hebben de opdracht aanvaard om de omvang van de schade aan de boerderij van Van der Pols Exploitatie bindend vast te stellen. In de opdrachtrelatie tussen Van der Pols Exploitatie en [gedaagde 1] c.s. geldt ingevolge artikel 7:401 BW dat [gedaagde 1] c.s. bij hun werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moeten nemen. Voor opdrachtnemers die, zoals in het onderhavige geval, als beroepsbeoefenaar zijn opgetreden, geldt dat zij tegenover de opdrachtgever de zorg moeten betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot/vakgenoot mag worden verwacht. Wat in een concreet geval de gehoudenheid om als goed opdrachtnemer te handelen meebrengt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de opdracht, de positie van de opdrachtnemer en de aard en ernst van de betrokken belangen.
4.29.
Zoals in het tussenvonnis van 20 september 2023 (onder 3.17) is geoordeeld, is in dit geval sprake van een opdracht tot “zuiver” bindend advies. De opdracht heeft geleid tot een vaststelling van de schade die als een vaststellingsovereenkomst heeft te gelden. In artikel 7:904 lid 1 BW staat de maatstaf voor vernietiging van een vaststellingsovereenkomst. Die maatstaf stelt de zware eis dat een vaststellingsovereenkomst alleen vernietigbaar is, indien de gebondenheid van een partij aan de beslissing van een derde in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Van der Pols Exploitatie vordert geen vernietiging van de vaststellingsovereenkomst, maar schadevergoeding. De Hoge Raad heeft uitgemaakt [7] , dat voor de aansprakelijkheid van een bindend adviseur die de beslissing heeft genomen, dezelfde strikte maatstaf geldt als voor vernietiging van een vaststellingsovereenkomst. In de woorden van de Hoge Raad:
“Mede in het licht van de tussen de opdrachtgevers onderling ingevolge art. 7:904 lid 1 BW geldende strikte maatstaf, moet ervan worden uitgegaan dat door bindend adviseurs gemaakte fouten eerst tot hun aansprakelijkheid jegens (een der) opdrachtgevers kunnen leiden dan wel een gegrond verweer kunnen opleveren tegen hun vordering tot betaling van de overeengekomen vergoeding, indien het in hun verhouding tot (een der) opdrachtgevers in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn aan die fouten geen gevolgen ten nadele van de bindend adviseurs te verbinden.”
De rechtbank komt niet terug op eerder gegeven bindende eindbeslissingen
4.30.
[gedaagde 1] c.s. hebben in hun conclusie na deskundigenbericht van 29 januari 2025 (opnieuw) aangevoerd dat de rechtbank in de tussenvonnissen van 20 september 2023 en 21 februari 2024 ten onrechte de opdracht aan [gedaagde 1] c.s. heeft aangemerkt als een opdracht tot het uitbrengen van een “zuiver” bindend advies, waardoor van [gedaagde 1] een onafhankelijke opstelling als deskundige werd gevergd. In dat verband hebben [gedaagde 1] c.s. onder meer verwezen naar rechtspraak van het Kifid, waaruit opgemaakt kan worden dat het Kifid een contra-expert als een partijdige belangenbehartiger aanmerkt.
4.31.
[gedaagde 1] c.s. hebben dit punt ook gemaakt in hun akte van 15 november 2023. In rov. 3.5 tot en met 3.10 van het tussenvonnis van 21 februari 2024 heeft de rechtbank dit standpunt van [gedaagde 1] c.s. verworpen. Anders dan [gedaagde 1] c.s. tot uitgangspunt neemt, geeft de akte van benoeming van experts van 4 januari 2027 geen steun aan de stelling dat [gedaagde 2] is benoemd als “contra-expert” met een rol als partijdige belangenbehartiger. Hij had een beslissende rol. De rechtbank ziet daarom geen grond om terug te komen op hetgeen zij in haar tussenvonissen van 20 september 2023 en 21 februari 2024 heeft beslist.
[gedaagde 1] c.s. zijn aansprakelijk
4.32.
Het vaststellen van de schadeomvang na een brand vergt een beoordeling van talloze feiten en omstandigheden en het doen van aannames, waar feiten ontbreken. Dat betekent dat verschillende schade-experts tot verschillende uitkomsten kunnen komen. Er is dus een bandbreedte, waarbinnen verschillen aanvaardbaar zijn. Wat in een concreet geval de bandbreedte is, waarbinnen verschillen aanvaardbaar zijn hangt af van de omstandigheden van het geval. De schade-expert zal de situatie voor de brand (de uitgangssituatie) moeten bepalen aan de hand van foto’s, tekeningen, taxaties en dergelijke. Hij is daarbij afhankelijk van het materiaal dat voorhanden is. Is er weinig of kwalitatief minder bruikbaar materiaal voorhanden, dan zal de taxatie noodzakelijkerwijs met meer onzekerheid omgeven zijn. De bandbreedte zal dan groter zijn.
4.33.
[gedaagde 1] c.s. hebben aangevoerd dat de schadevaststelling in dit geval is bemoeilijkt, doordat Van der Pols Exploitatie na de brand een deel van de restanten zonder overleg heeft afgebroken. De rechtbank begrijpt dat hierdoor de herbouwwaarde direct na het evenement verder is verlaagd. Die extra schade is geen gevolg van de brand en voor die extra schade moet de vergoedbare schade dus worden gecorrigeerd. Waarom dat niet mogelijk zou zijn, hebben [gedaagde 1] c.s. niet gesteld. De akte van taxatie bevat ook geen aanknopingspunten om te beoordelen welke aannames [gedaagde 1] c.s. op dit punt hebben gemaakt en welke restwaarde [gedaagde 1] c.s. in hun schadevaststelling hebben betrokken. De deskundige heeft die restwaarde bepaald op een bedrag van € 43.103,48 inclusief btw en hij heeft de verdere verlaging van die waarde na het evenement daarbij niet in aanmerking genomen. [gedaagde 1] c.s. hebben niet gesteld dat de restwaarde van € 43.103,48 zodanig veel te laag is, dat daardoor het verschil in opstalschade tussen € 95.250,00 en € 193.011,82 kan worden verklaard.
4.34.
In het onderhavige geval wijkt de vaststelling van de schade door [gedaagde 1] c.s. bijna 150% af van de schade die de deskundige heeft vastgesteld. Voor zover dit verschil een gevolg is van de omstandigheid dat [gedaagde 1] c.s. een aftrek hebben toegepast vanwege de slechte staat van onderhoud van de boerderij en de deskundige niet, is die aftrek zonder goede grond geweest. Zoals hiervoor onder 4.11 tot en met 4.22 is geoordeeld, was zo’n aftrek niet geboden op grond van de polis, de instructies van Van der Pols Exploitatie of het indemniteitsbeginsel. Door toch een dergelijke aftrek toe te passen, hebben [gedaagde 1] c.s. niet de zorg betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot/vakgenoot mag worden verwacht. Dat geldt ook voor het geheel buiten beschouwing laten van de “kosten op last van de overheid”, omdat de polis daarvoor dekking bood. Het verschil, waarvoor dus een steekhoudende verklaring ontbreekt, is zo groot dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn aan dat verschil geen gevolgen ten nadele van [gedaagde 1] c.s. te verbinden.
4.35.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om Van der Pols Exploitatie aan de vaststelling volgens de akte van taxatie te houden, omdat Van der Pols Exploitatie met de vaststelling van de schade overeenkomstig die akte heeft ingestemd. Dat betoog faalt op dezelfde gronden als het betoog dat Van der Pols Exploitatie afstand zou hebben gedaan van haar recht om [gedaagde 1] c.s. nog aan te spreken. In het tussenvonnis van 20 september 2023 is in overweging 3.18 en 3.19 geoordeeld waarom aan de uiteindelijke instemming van Van der Pols tijdens een “heftig” telefoongesprek met [gedaagde 2] (ook) in dit verband onvoldoende betekenis toekomt.
4.36.
Van der Pols Exploitatie heeft gesteld dat [gedaagde 1] c.s. in verzuim zijn geraakt op het moment dat zij de akte van taxatie op 29 november 2017 hebben ondertekend. De rechtbank oordeelt dat aan verzuim niet wordt toegekomen, omdat nakoming blijvend onmogelijk werd toen [gedaagde 1] c.s. de akte van taxatie tekenden.
4.37.
De slotsom is dat [gedaagde 1] c.s. tekortgekomen zijn in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en dat zij jegens Van der Pols Exploitatie aansprakelijk zijn voor de schade die hierdoor is ontstaan (artikel 7:401 BW jo. 6:74 BW).
Causaal verband en omvang van de schade
4.38.
De tekortkoming van [gedaagde 1] c.s. weggedacht, zou tussen [gedaagde 1] c.s. en de expert die door de verzekeraar was benoemd vermoedelijk geen overeenstemming zijn bereikt over de vaststelling van de schade [8] . Op grond van OPS 7.1 en de akte van benoeming van 4 januari 2017 zou de omvang van de schade binnen de grenzen van beide taxaties bindend zijn vastgesteld door De Jong, die in de akte van benoeming al als derde expert was aangewezen. De Jong is ook de in deze zaak door de rechtbank benoemde deskundige. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de Jong ook als “derde expert” de schade op een bedrag van € 238.028,82 inclusief btw zou hebben vastgesteld [9] .
4.39.
De schadebedragen volgens de akte van taxatie zijn vastgesteld inclusief 21% btw. In de akte van taxatie is expliciet verklaard dat “de btw niet fiscaal kan worden verrekend”. Van der Pols Exploitatie heeft om die reden van haar verzekeraar een uitkering ontvangen inclusief btw voor opstalschade van € 95.250,00. Naar aanleiding van een observatie van de deskundige (deskundigenbericht, p. 21) heeft de rechtbank Van der Pols Exploitatie verzocht zich uit te laten over de vraag of zij de btw kan verrekenen en dat blijkt zo te zijn. Het ligt daarom in de rede om de schade die Van der Pols Exploitatie heeft geleden te begroten exclusief btw. Aangenomen moet worden dat Van der Pols Exploitatie de btw die is begrepen in het bedrag van € 95.250,00,00 heeft teruggevraagd en daardoor al met dit bedrag is gecompenseerd voor haar schade. De rechtbank begroot daarom de schade op het verschil tussen de schade exclusief btw die door de deskundige is begroot (€ 204.530,90) en € 95.250,00, dus op € 109.280,90.
Geen eigen schuld/ schadebeperkingsplicht
4.40.
[gedaagde 1] c.s. hebben aangevoerd dat de schadevaststelling “alleen maar bindend kan zijn voor zover deze door de expert en de contra-expert is vastgesteld” en dat Van der Pols Exploitatie zich voor de kosten op last van de overheid tot haar verzekeraar moet wenden. De rechtbank verwerpt dit betoog. Van der Pols Exploitatie is op grond van OPS 7.1 gebonden aan de schadevaststelling die in de akte van taxatie is neergelegd. Die vaststelling is immers “bindend”. Dat geldt voor wat in de akte staat, maar ook voor wat niet in de akte staat. Impliciet hebben [gedaagde 1] c.s. kosten op last van de overheid op nihil vastgesteld. De rechtbank legt die bepaling dus zo uit dat voor zover in die akte schadeposten die onder de polis voor vergoeding in aanmerking komen, ontbreken, Van der Pols Exploitatie geen aanspraak meer heeft op haar verzekeraar. Dat Van der Pols Exploitatie niet heeft geprobeerd om de niet in de akte vastgestelde schade vergoed te krijgen, is bovendien geen aan Van der Pols Exploitatie toe te rekenen omstandigheid die de schade mede tot gevolg heeft gehad. Van der Pols Exploitatie hoefde er in redelijkheid niet op bedacht te zijn dat [gedaagde 1] c.s. ten onrechte de kosten op last van de overheid buiten beschouwing liet en dat Van der Pols Exploitatie daarvoor dan bij haar verzekeraar had kunnen aankloppen. Een billijkheidscorrectie is ook niet geboden wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval. Het oordeel wijkt daarom niet af van wat de rechtbank al, naar de stand van het debat op dat moment, had beslist in het tussenvonnis van 23 november 2023, rov. 4.20.
4.41.
Een aan Van der Pols Exploitatie toe te rekenen omstandigheid die de schade mede tot gevolg heeft gehad is ook niet dat Van der Pols Exploitatie ervan heeft afgezien om de akte van taxatie te vernietigen. Een billijkheidscorrectie is ook niet geboden wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval. De strenge maatstaf die besloten ligt in artikel 7:904 BW is in het arrest PwC/Veldhuyzen van Zanten Beheer BV nu juist van overeenkomstige toepassing verklaard op de vordering tegen een bindend adviseur, omdat het niet gemakkelijk moet zijn om in plaats van een vordering tot vernietiging van het bindend advies een vordering tegen de bindend adviseur in te stellen. In die uitkomst ligt besloten dat niet de eis wordt gesteld dat de teleurgestelde partij vernietiging vordert of daartoe een poging doet. Dat geldt evenmin, indien de teleurgestelde partij – zoals in dit geval - wordt bijgestaan door een advocaat en een assurantietussenpersoon.
De vordering wordt toegewezen voor een bedrag van € 109.280,90; hoofdelijkheid
4.42.
De slotsom is dat de rechtbank de vordering van Van der Pols exploitatie zal toewijzen voor een bedrag van € 109.280,90. [gedaagde 2] is beherend vennoot van Tegenwicht Contra-Expertise (tussenvonnis van 23 november 2023 onder 2.2). [gedaagde 1] c.s. zullen hoofdelijk tot het betalen van dit bedrag worden veroordeeld op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel.
[gedaagde 1] c.s. moeten wettelijke rente betalen
4.43.
Van der Pols exploitatie vordert dat [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld om de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag te betalen vanaf 29 november 2017, de datum waarop zij de akte van taxatie tekenden. Die vordering, die door [gedaagde 1] c.s. niet is bestreden, is toewijsbaar.
[gedaagde 1] c.s. moeten de kosten van de deskundige betalen
4.44.
[gedaagde 1] c.s. zijn tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Zij moeten daarom de kosten betalen van de deskundige. Die kosten bedragen € 9.457,90 inclusief btw. Die kosten zijn door Van der Pols Exploitatie betaald.
[gedaagde 1] c.s. moeten de kosten van [naam 1] en [naam 2] betalen
4.45.
Van der Pols Exploitatie vordert dat [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld om de kosten van [naam 1] (€ 2.970,00 exclusief btw) en [naam 2] (€ 376,24) te betalen. Van de Pols heeft onbetwist gesteld dat het gaat om de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Die kosten zijn op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW toewijsbaar. Van der Pols Exploitatie vordert de wettelijke rente over deze bedragen vanaf een door de rechtbank te bepalen datum. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
[gedaagde 1] c.s. moeten buitengerechtelijke incassokosten betalen
4.46.
Van der Pols Exploitatie vordert dat [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld om buitengerechtelijke incassokosten te betalen, te vermeerderen met rente. Overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zijn deze kosten tot een bedrag van € 1.867,81 toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over de incassokosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
[gedaagde 1] c.s. moeten de proceskosten betalen
4.47.
[gedaagde 1] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van van der Pols Exploitatie worden begroot op:
- dagvaarding
107,01
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
10.609,50
(5,5 punten x tarief V)
- nasalaris
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
15.094,51
4.48.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Eindconclusie
4.49.
[gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld om in totaal € 139.047,36 aan Van der Pols Exploitatie te betalen met rente zoals vermeld in de beslissing

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander is bevrijd, om aan Van der Pols Exploitatie te betalen het bedrag van € 109.280,90 (honderdnegenduizend tweehonderdtachtig euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 29 november 2017 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander is bevrijd, om aan Van der Pols Exploitatie te betalen, € 9.457,90, aan kosten voor de deskundige,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander is bevrijd, om aan Van der Pols Exploitatie te betalen, € 3.346,24, aan redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 12 juli 2021, de dag van dagvaarden, tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander is bevrijd, om aan Van der Pols Exploitatie te betalen € 1.867,81, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 12 juli 2021, de dag van dagvaarden, tot aan de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander is bevrijd, in de proceskosten van € 15.094,51, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde 1] c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander is bevrijd, in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.7.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.D. Olden. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
[3669/106]

Voetnoten

1.Asser/Van Tiggele, Hartlief & Salomons 7-IX 2024/408: 408 Waardebegrippen.
2.GS Bijzondere overeenkomsten, art. 7:956 BW, aant. 2.
3.Deskundigenbericht, p. 25.
4.Deskundigenbericht, p. 17.
5.HR 3 maart 1972, ECLI:NL:PHR:1972:AB3597, m.nt. L.J. Hymans v.d. Berg (Maring,Assuradeuren/Maring,La Confiance-Maring).
6.Deskundigenbericht, p. 14.
7.HR 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0727 (PwC/Veldhuyzen van Zanten Beheer BV).
8.Tussenvonnis van 23 november 2023, rov. 4.18.
9.Tussenvonnis van 23 november 2023, rov. 4.19.