In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2025, is een vonnis in incident uitgesproken. De eiseres, vertegenwoordigd door Velthoven de Koning Gerechtsdeurwaarders, had een oproeping in vrijwaring aangevraagd tegen gedaagde 1 en gedaagde 2. Gedaagde 2, die zelf procedeert, had een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring ingediend. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat deze conclusie niet voor alle weren is genomen, waardoor de oproeping in vrijwaring is afgewezen. Dit is in lijn met artikel 210 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat stelt dat als de conclusie niet voor alle weren wordt genomen, het recht om een vrijwaringsincident te openen vervalt. Gedaagde 2 had de incidentele conclusie te laat ingediend, aangezien hij eerder op 25 februari 2025 zijn verweer mondeling had toegelicht. De kantonrechter heeft bepaald dat gedaagde 2 als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident wordt veroordeeld, maar deze kosten zijn op nihil vastgesteld omdat eiseres geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd. In de hoofdzaak heeft gedaagde 2 nog niet gereageerd op de dagvaarding, maar de kantonrechter heeft hem de gelegenheid gegeven om dit alsnog te doen. De volgende rolzitting is vastgesteld op 16 september 2025.