In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maasstad Woningverhuur B.V. en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres, Maasstad, vorderde betaling van een huurachterstand van € 2.060,-, die volgens haar was ontstaan door het niet volledig betalen van de huur door de gedaagde. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat hij te maken had gehad met ernstige gebreken in de huurwoning, waaronder lekkages, en dat hij om die reden een maand huur had ingehouden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat hij recht had op huurprijsvermindering of opschorting van de huurbetaling. De rechter concludeerde dat de gedaagde de achterstallige huur moest betalen, evenals buitengerechtelijke kosten en rente. De kantonrechter wees ook de vordering van Maasstad af voor betaling van huur voor de periode na beëindiging van de huurovereenkomst. De proceskosten werden toegewezen aan Maasstad, omdat de gedaagde grotendeels ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.