In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster had op 27 juni 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verweerster, Stichting 3B Wonen, het vonnis van de kantonrechter tot ontruiming van haar woonruimte zou uitvoeren. Verzoekster had eerder haar huurovereenkomst opgezegd, maar kwam hierop terug en wilde in de woning blijven wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een (spoedeisend) belang of een bedreigende situatie, zoals vereist is volgens de wet. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank ook het verzoek van verzoekster tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zou zijn afgerond, waardoor verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft aangegeven dat verzoekster in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.
De uitspraak benadrukt het belang van een spoedeisend belang in procedures rondom voorlopige voorzieningen en de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.