In deze zaak hebben verzoekers op 27 juni 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van een moratorium voor een periode van zes maanden, zodat verzoekers in hun huurwoning konden blijven wonen en hun financiële situatie konden stabiliseren. De rechtbank heeft op 4 augustus 2025 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 29 juli 2025 zijn verzoekers en hun schoonzoon, alsook vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de verhuurder, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers door gezondheidsproblemen niet in staat waren om hun financiën zelfstandig te beheren, wat heeft geleid tot huurachterstanden. De schoonzoon heeft tijdelijk het beheer van de financiën overgenomen en er is inmiddels beschermingsbewind aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat de huurtermijnen tijdig voldaan konden worden, gezien de AOW- en Ziektewetuitkeringen van verzoekers. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis van 21 mei 2025 opgeschort en de huurovereenkomst verlengd voor de duur van de voorlopige voorziening. Tevens is verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kunnen in de toekomst een nieuw verzoek indienen.