ECLI:NL:RBROT:2025:10267

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
FT RK 25/489 – FT RK 25/490
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om moratorium op basis van artikel 287b Faillissementswet

In deze zaak heeft verzoekster op 27 maart 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift oorspronkelijk gepland op 25 april 2025, maar deze is verplaatst naar 11 juni 2025 en vervolgens naar 29 juli 2025, omdat de schuldhulpverlening niet aanwezig was. Tijdens de zitting op 29 juli 2025 is de verweerster, Stichting Hef Wonen, niet verschenen. Verzoekster heeft verklaard dat zij recent een nieuwe baan heeft en haar huurbetalingen heeft voldaan, maar dat zij geen gebruik heeft gemaakt van het eerder toegewezen moratorium van zes maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wet niet voorziet in een moratorium langer dan zes maanden en heeft het verzoek om een nieuw moratorium afgewezen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat zij zich nog niet heeft aangemeld voor schuldhulpverlening. De rechtbank heeft de beslissing op 4 augustus 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 4 augustus 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 27 maart 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 31 maart 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 25 april 2025.
Schuldhulpverlening heeft bij bericht van 22 april 2025 verzocht om de zitting de verplaatsen omdat er geen schuldhulpverlener aanwezig kon zijn. De rechtbank heeft ingestemd met het verzoek en heeft een nieuwe zittingsdatum bepaald op 11 juni 2025. Op de zitting van 11 juni 2025 is er niemand verschenen. De rechtbank heeft vervolgens een nieuwe zitting ingepland op 29 juli 2025.
Ter zitting van 29 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw A. Strieder – Ghazi, werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening).
Stichting Hef Wonen, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 februari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij twee weken geleden is gestart met een nieuwe baan. Zij is een arbeidsovereenkomst aangegaan voor zes maanden en verdient circa
€ 2.200,-- per maand. De huur bedraagt € 664,-- per maand. Verzoekster heeft verklaard dat zij de huur over maart 2025 tot en met heden heeft voldaan.
Verzoekster heeft bij vonnis van 19 april 2024 een eerder moratorium verkregen voor de duur van zes maanden. Na het eerste moratorium is er weinig gebeurd, omdat verzoekster de schuldhulpverleningsaanvraag niet wilde doorzetten en haar schulden zelf wilde oplossen. Schuldhulpverlening verklaart dat op dit moment ook nog geen schulddienstverleningstraject is opgestart omdat zij lastig of geen contact krijgen met verzoekster. Verzoekster verklaart dat zij het zonde vindt om in een schuldhulpverleningstraject te gaan omdat zij volgens haar geen grote schuldenlast heeft. Zij is werk gaan zoeken zodat zij haar schulden kan aflossen. Verzoekster verklaart de huurachterstand te voldoen zodra zij haar eerste salaris heeft ontvangen. Voorts verklaart verzoekster dat zij is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire en zal op korte termijn een tegemoetkoming ontvangen van de Belastingdienst.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Vast is komen te staan dat verzoekster op 5 april 2024 naast een verzoekschrift ex artikel 284 Fw, een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw heeft ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad (‘moratorium’).
Bij vonnis van 19 april 2024 is door de rechtbank Rotterdam bepaald dat de tenuitvoerlegging van het op 20 februari 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis tot ontruiming van de woning aan [adres] voor de duur van zes maanden wordt opgeschort.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is op 19 april 2024 door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft de periode van het eerder toegewezen moratorium niet gebruikt om het schuldhulpverleningstraject te doorlopen. Verzoekster heeft thans opnieuw verzocht een moratorium toe te wijzen voor de duur van zes maanden. Artikel 287b lid 5 Fw bepaalt echter dat de desbetreffende voorlopige voorziening wordt uitgesproken voor de duur van maximaal zes maanden. Door het eerder voor zes maanden afgekondigde moratorium is deze periode inmiddels verstreken. De wet voorziet niet in een mogelijkheid om een moratorium voor meer dan zes maanden uit te spreken. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het opnieuw treffen van een voorlopige voorziening.
Gezien het bovenstaande wijst de rechtbank het verzoek moratorium af.
De rechtbank stelt ook vast dat verzoekster nog niet is aangemeld voor schuldhulpverlening. Het minnelijk traject bevindt zich nog in de begin fase en zal naar verwachting niet op korte termijn zijn afgerond. Verzoekster zal gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2025.