Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoekster;
- de heer M. Madja, werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
- mevrouw [persoon A] , werkzaam bij [verweerster] te [plaats] (hierna: verweerster).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoekster op 17 juli 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 31 juli 2025 bepaald. Tijdens de zitting is verzoekster, samen met een vertegenwoordiger van de schuldhulpverlening, gehoord. Verzoekster vraagt om een moratorium van zes maanden om haar schuldenproblematiek aan te pakken en verweerster te verbieden het vonnis van 6 juni 2025 tot ontruiming van haar huurwoning ten uitvoer te leggen. Verzoekster heeft voldoende inkomsten om de huur te betalen en de huur van augustus 2025 is reeds voldaan. Verweerster heeft geen bezwaar tegen het verzoek, mits de huurtermijnen worden voldaan. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een bedreigende situatie en dat het belang van verzoekster om in haar woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster. De rechtbank schorst de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis en wijst de voorlopige voorziening toe voor de duur van zes maanden, met voorwaarden. Tevens verklaart de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar laat de mogelijkheid open voor een nieuw verzoek in de toekomst.