ECLI:NL:RBROT:2025:10438

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/685081 / FA RK 24-6443
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een zorgmachtiging na terugverwijzing door de Hoge Raad met betrekking tot de hoorplicht van de betrokkene

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot een zorgmachtiging op verzoek van de officier van justitie. De zaak betreft een betrokkene, geboren in 1982, die in het verleden dakloos was en op het moment van de mondelinge behandeling in Italië verbleef. De Hoge Raad had eerder de beschikking van de rechtbank van 20 september 2024 vernietigd en de zaak terugverwezen voor verdere behandeling. De rechtbank moest beoordelen of de betrokkene op de juiste wijze was opgeroepen voor de mondelinge behandeling en of hij in staat was om gehoord te worden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de betrokkene op de hoogte was van de mondelinge behandeling en dat de eerdere zorgmachtiging niet geldig was verleend. De rechtbank oordeelde dat de tekortkoming niet hersteld kon worden en wees het verzoek af. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/685081 / FA RK 24-6443
Referentienummer: ZM/IND/143560
Beschikking van 11 juli 2025 betreffende een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1982, [geboorteplaats] ,
hierna: betrokkene,
wonende te [plaats] ,
advocaat mr. J.H.S. Vogel te Rotterdam.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de officier met bijlagen, ingekomen op 29 augustus 2024;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 september 2024;
  • de schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van deze rechtbank van 20 september 2024;
  • de beschikking van de Hoge Raad van 20 juni 2025.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden in de rechtbank te Rotterdam op 4 juli 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • betrokkene met zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • de officier;
  • [persoon A] , verpleegkundige (hierna: behandelaar), en [persoon B] , verpleegkundige, beiden verbonden aan [zorgaanbieder] .

2.Beoordeling

2.1.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 20 juni 2025 de beschikking van deze rechtbank van 20 september 2024 vernietigd en het geding teruggewezen naar deze rechtbank ter verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad heeft daartoe het volgende overwogen:

3.2.2 Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld.
Dit brengt mee dat de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbrak, dit in zijn beschikking dient vast te stellen en dat hij de gronden dient te vermelden waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz.
3.2.3
De vaststelling dat de niet op de mondelinge behandeling verschenen betrokkene niet bereid is zich te doen horen als bedoeld in art. 6:1 lid 1 Wvggz, veronderstelt in de eerste plaats dat de betrokkene bekend is met de plaats en het tijdstip van de mondelinge behandeling. Uitgangspunt is dat de betrokkene voor die mondelinge behandeling behoorlijk wordt opgeroepen door de griffier overeenkomstig het bepaalde in art. 6:1 lid 10 Wvggz in verbinding met de art. 272 e.v. Rv. Niet uitgesloten is echter dat de betrokkene langs andere weg op de hoogte is gesteld van of bekend is geraakt met de plaats en het tijdstip van de mondelinge behandeling.
3.2.4
Uit de bestreden beschikking en de overige stukken van het geding blijkt niet dat de rechtbank heeft onderzocht of betrokkene behoorlijk was opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Evenmin heeft de rechtbank vastgesteld dat betrokkene langs andere weg bekend was met de plaats en het tijdstip van de mondelinge behandeling. Bij die stand van zaken kon de rechtbank niet vaststellen dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. De hiervoor in 3.2.1 weergegeven klacht slaagt dan ook.
3.3
De klachten van onderdeel 3, die zien op de medische verklaring, behoeven geen behandeling.
2.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 424 Rv in verbinding met artikel 429 lid 2 Rv moet de rechter naar wie de zaak is terugverwezen de behandeling daarvan voortzetten en beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad.
Omdat de inmiddels vernietigde zorgmachtiging een geldigheidsduur had tot en met 20 november 2024, is deze dus inmiddels verstreken en is het onderhavige verzoek achterhaald. De rechtbank moet daarom nu slechts beoordelen, met inachtneming van de beslissing van de Hoge Raad, of op het tijdstip waarop de inmiddels vernietigde beschikking werd verleend, voldoende grond bestond voor het verlenen van een zorgmachtiging zonder betrokkene te horen. Deze ‘ex tunc’-beoordeling dient ertoe om eventuele toegepaste verplichte zorg in de betreffende periode al dan niet te voorzien van een geldige titel.
2.3.
Tijdens de onderhavige mondelinge behandeling vertelt betrokkene dat hij in de zomer van 2024 in Italië was. Voordat hij naar Italië was gegaan, was hij dakloos geworden. Hij woonde toen al niet meer aan [adres] in [plaats] . Toen betrokkene na zijn reis in Italië weer terug in Nederland was, is hij een uur later bij zijn moeder langs gegaan. Korte tijd daarna, in de beleving van betrokkene een kwartier, is hij gedwongen opgenomen. Hieruit blijkt volgens de advocaat dat betrokkene ten tijde van de oproep voor de mondelinge behandeling van 20 september 2024 in het buitenland was, omdat betrokkene onder de op 20 september 2024 verleende zorgmachtiging gedwongen is opgenomen. Betrokkene zegt dat hij destijds al minimaal een jaar geen contact met zijn familie had gehad. Hij was niet op de hoogte van de mondelinge behandeling van 20 september 2024. Namens betrokkene bepleit de advocaat afwijzing van het verzoek, omdat de oproep voor de mondelinge behandeling van 20 september 2024 betrokkene niet heeft bereikt, hij dus niet van de mondelinge behandeling af wist, en dat uit het niet verschijnen van betrokkene dus niet afgeleid had mogen worden dat hij niet bereid was om gehoord te worden.
2.4.
Ook de behandelaar verklaart dat hij destijds heeft geprobeerd telefonisch contact te krijgen met betrokkene en de familie van betrokkene op de hoogte heeft gebracht. Betrokkene was destijds voor de behandelaar ook niet bereikbaar.
2.5.
Gelet op de omstandigheden in dit geval is het standpunt van de officier dat niet geconcludeerd had mogen worden dat betrokkene niet bereid was om te worden gehoord en dat het verzoek moet worden afgewezen.
2.6.
Gelet op het feit dat de rechter op 20 september 2024 een zorgmachtiging heeft verleend, terwijl niet vastgesteld kan worden dat betrokkene wist van de mondelinge behandeling en dus zonder betrokkene in de gelegenheid te stellen alsnog te worden gehoord, en deze tekortkoming niet alsnog hersteld kan worden, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om alsnog een zorgmachtiging te verlenen. Om die reden kan de rechtbank niet anders dan het verzoek afwijzen.

3.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S. McFedries, griffier, op 11 juli 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.