ECLI:NL:RBROT:2025:10439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/705010 / KG ZA 25-829
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Co-ouderschap en hulpverleningstraject in kort geding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2025, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man over de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2021. De communicatie tussen de ouders is slecht, wat leidt tot conflicten en betrokkenheid van hulpverleningsinstanties. De rechtbank heeft eerder een ondertoezichtstelling van het kind verlengd en een zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind om de week bij de man en de vrouw verblijft. De vrouw vordert dat de man het kind binnen 24 uur na het vonnis aan haar overdraagt en zich houdt aan de zorgregeling. De man vraagt om opschorting van de zorgregeling in afwachting van hulpverlening.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 augustus 2025 hebben partijen overeenstemming bereikt over de zorg voor de minderjarige en hun bereidheid om deel te nemen aan een hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling. De voorzieningenrechter heeft besloten om deze regeling op te nemen in het vonnis en heeft de betrokken hulpverleningsinstanties ingeschakeld. De rechtbank benadrukt het belang van een constructieve samenwerking tussen de ouders in het belang van de minderjarige. Het vonnis bevat ook bepalingen over de uitvoering van de zorgregeling en de aanmelding bij de hulpverleningsinstantie. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/705010 / KG ZA 25-829
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.E. Hoogenraad te Maassluis,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 augustus 2025 met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie met bijlagen.
1.2.
De zaak is behandeld op 21 augustus 2025.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam].
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het minderjarige kind van partijen is:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2021 te [geboorteplaats 1].
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 november 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 9 september 2024 en is een eerdere vastgestelde zorgregeling gewijzigd in die zin dat er sprake is van een volledig gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij [minderjarige 1] in de even weken bij de man verblijft en in de oneven weken bij de vrouw, waarbij het wisselmoment op de maandag plaatsvindt bij [naam peuterspeelzaal] in [plaatsnaam] of een andere door ouders gezamenlijk te bepalen locatie.
2.5.
Bij beschikking van 23 augustus 2024 is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.
2.6.
De vrouw heeft een zoon uit een eerdere relatie:
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats 2].

3.De vordering in conventie

3.1.
De vrouw vordert – samengevat –
- te bepalen dat de man binnen 24 uur na dit vonnis de minderjarige dient over te dragen aan de vrouw en dat hij zich vervolgens dient te houden aan de zorgregeling zoals in de beschikking van 24 november 2023 vermeld, op straffe van een dwangsom.

4.De vordering in reconventie

4.1.
De man vordert – samengevat –
  • primair de vastgestelde zorgregeling op te schorten in afwachting van de uitkomsten van de nog op te starten hulpverlening dan wel in afwachting van het bepalen van een voorlopige zorgregeling waarbij er omgang plaatsvindt tussen de vrouw en de minderjarige zonder aanwezigheid van Sasiro;
  • subsidiair: de vastgestelde zorgregeling voorlopig te wijzigen in die zin dat er alleen omgang plaatsvindt wanneer de hulpverlening (ook) toezicht houdt op beide kinderen dan wel in afwezigheid van Sasiro.

5.De beoordeling

5.1.
Partijen zorgen ieder de helft van de tijd voor de minderjarige. De communicatie tussen partijen is slecht waardoor er met enige regelmaat een crises ontstaat waarbij partijen hun eigen hulpverlening en ook externe hulpverlening betrekken bij zo’n crises. Dit heeft een escalerend effect. De voorzieningenrechter kan in deze procedure niet exact analyseren waarom de communicatie tussen partijen zo stroef loopt, maar hij krijgt de indruk dat het gebrek aan vertrouwen van de man in de opvoedvaardigheden van de vrouw een belangrijke rol speelt. Omdat de man zijn weg goed naar hulpverleningsinstanties weet te vinden, is de vrouw in het verleden meermaals geconfronteerd met kritische vragen door zulke instanties en heeft dit zelfs geleid tot een kinderbeschermingsmaatregel met tijdelijke uithuisplaatsing. De uithuisplaatsing is beëindigd omdat bleek dat de veronderstelde zorgen ongegrond waren. Duidelijk is dat deze gang van zaken een enorme impact op de vrouw heeft gehad. De kinderbeschermingsmaatregel is vervolgens beëindigd omdat de zorgen over de minderjarige voornamelijk waren gelegen in de verstoorde relatie van de ouders. Er waren geen zorgen over de opvoedvaardigheden van beide ouders. Ouders waren bereid tot vrijwillige deelname aan een hulpverleningstraject. Een kinderbeschermingsmaatregel had derhalve geen meerwaarde.
Het hulpverleningstraject is niet van de grond gekomen. De relatie tussen ouders is niet verbeterd. Duidelijk is dat dit tegen het belang van de minderjarige is. Het is in het grootste belang van de minderjarige dat ouders zo snel als mogelijk gaan deelnemen aan ouderschapsbemiddeling. Doel van zo’n hulpverleningstraject is dat partijen leren via communicatie verschillen van inzicht over de opvoeding(stijl) van hun minderjarige op te lossen. Partijen zouden ook inzicht moeten leren krijgen waarom het hen zo slecht lukt samen te overleggen, terwijl ze allebei zeggen het beste voor hun kind te willen.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de zorg voor de minderjarige.
De voorzieningenrechter zal de onderlinge regeling die partijen hebben getroffen opnemen in dit vonnis.
5.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ook hun bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling. De voorzieningenrechter zal hen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit hulpverleningstraject, zoals is genoemd in het proces-verbaal dat partijen hebben ontvangen. Dit proces-verbaal is al verstuurd naar het routeringspunt voor aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De voorzieningenrechter zal ook dit vonnis versturen naar het routeringspunt.
5.3.
Gelet op de leeftijd van de betrokken minderjarigen en hun grote belang bij een snel hulpverleningstraject voor hun ouders, heeft de voorzieningenrechter gemeend UHA in te schakelen ook al is er momenteel geen bodemprocedure aanhangig. De voorzieningenrechter verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken, het eindverslag over het verloop van het hulpverleningstraject in te dienen op de hierna vermelde manier.
5.4.
Als het hulpverleningstraject is beëindigd, zal de hulpverleningsinstantie het eindverslag versturen naar het routeringspunt. Het routeringspunt zal zorgen voor verzending van dit eindverslag aan de kortgedinggriffie van de rechtbank, onder vermelding van C/10/705010 / KG ZA 25-829, ook als het traject voortijdig is beëindigd of de doelen niet (geheel) zijn behaald. Het eindverslag gaat niet naar de raad voor de kinderbescherming.
5.5.
Als het hulpverleningstraject niet tot het gewenst resultaat heeft geleid staat het partijen vrij, het eindverslag in te brengen in een eventueel door een partij te starten bodemprocedure.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
6.1.
neemt op de onderlinge regeling die partijen hebben getroffen, te weten:
  • de man brengt de minderjarige in de avond van 21 augustus 2025 bij de vrouw;
  • de minderjarige blijft tot maandag 1 september 2025 bij de vrouw;
  • op maandag 1 september gaat de minderjarige naar de man waarbij de wisseling op de gebruikelijke wijze plaatsvindt en waarna vervolgens de vastgestelde zorgregeling wordt hervat;
6.2.
stelt vast dat partijen, te weten:
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1],
e-mail: [e-mailadres 1]
en
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
e-mail: [e-mailadres 2]
bij proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling en dat het routeringspunt zorgt voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
6.3.
bepaalt dat partijen met behulp van dit hulpverleningstraject bewerkstelligen dat zij op een constructieve manier met elkaar overleggen en samenwerken in het belang van de minderjarige en dat zij nadere afspraken zullen maken ten behoeve van onbelast en regelmatig contact tussen de minderjarige en beide partijen;
6.4.
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van dit vonnis naar het routeringspunt te zenden naar:
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond
t.a.v. het routeringspunt
Dynamostraat 16, 3083 AK Rotterdam
e-mailadres: zorgbemiddeling@jbrr.nl;
6.5.
bepaalt dat het routeringspunt het eindverslag van de hulpverleningsinstantie aan de rechtbank verzendt;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2025. [1]

Voetnoten

1.2303/1510