In deze zaak heeft de vrouw verzocht om een zorgregeling vast te stellen voor de minderjarige, die het resultaat is van de relatie tussen de vrouw en de man. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 augustus 2025, waarbij zowel de vrouw als de man aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. De vrouw verzocht om een zorgregeling waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen een weekend bij de man zou verblijven, met een regeling voor feestdagen en vakanties. De man heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling al geruime tijd wordt uitgevoerd en dat de man niet over geschikte woonruimte beschikt voor een co-ouderschapsregeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om de huidige zorgregeling te continueren en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden. De beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de dag van de beschikking.