ECLI:NL:RBROT:2025:10470

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/10/696465 / FA RK 25-2210
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling voor minderjarige na verzoek van de vrouw

In deze zaak heeft de vrouw verzocht om een zorgregeling vast te stellen voor de minderjarige, die het resultaat is van de relatie tussen de vrouw en de man. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 augustus 2025, waarbij zowel de vrouw als de man aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. De vrouw verzocht om een zorgregeling waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen een weekend bij de man zou verblijven, met een regeling voor feestdagen en vakanties. De man heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling al geruime tijd wordt uitgevoerd en dat de man niet over geschikte woonruimte beschikt voor een co-ouderschapsregeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om de huidige zorgregeling te continueren en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden. De beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de dag van de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/696465 / FA RK 25-2210
Beschikking van 26 augustus 2025 over de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling)
in de zaak van:
[de vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat mr. M. Metin te Arnhem,
t e g e n
[de man], hierna: de man,
wonende te [plaats 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 19 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] .
2.2.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

3.De beoordeling

3.1.
Zorgregeling
3.1.1.
De vrouw verzoekt een zorgregeling vast te stellen, waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen een weekend (even weken) bij de man is, van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur, waartoe de man de minderjarige haalt en brengt. Daarnaast verzoekt de vrouw vaststelling van een feestdagen- vakantieregeling als volgt:
Feestdagen:
  • eerste kerstdag: even jaren bij vrouw, oneven bij man;
  • tweede kerstdag: oneven jaren bij vrouw en even jaren bij man;
  • Oud- en nieuw: even jaren bij de vrouw en oneven jaren bij man;
  • Pasen: oneven jaren bij vrouw en even jaren bij man.
Vakanties:
- Zodra de minderjarige naar de basisschool gaat zullen de vakanties bij helfte
worden verdeeld. De eerste helft van de vakanties zal de minderjarige bij de vrouw
zijn en de tweede helft bij de man.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen.
3.1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling blijkt onbetwist dat de zorgregeling, zoals de vrouw verzoekt, al geruime tijd tussen partijen wordt uitgevoerd. De rechtbank begrijpt uit hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling, dat de vrouw enkel voor de duidelijkheid wil dat de zorgregeling wordt vastgelegd in een beschikking. De man is hiermee eerder in een e-mail aan de vrouw van 6 april 2024 mee akkoord gegaan. De man zegt nu tijdens de mondelinge behandeling dat hij destijds alleen akkoord is gegaan met de door de vrouw voorgesteld zorgregeling, omdat de zorgregeling in die tijd niet altijd werd nagekomen door de vrouw. De rechtbank begrijpt dat de man liever met de vrouw een co-ouderschap zou willen uitvoeren over de minderjarige, maar vast staat dat de man hiervoor niet over geschikte woonruimte beschikt. Zijn voorstel om een co-ouderschap uit te voeren in de woning van oma vaderszijde acht de rechtbank niet in het belang van de minderjarige, omdat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat een eerdere poging hiertoe niet goed is gegaan, omdat dit te zwaar is voor oma vaderszijde. Evenals de raad acht de rechtbank daarom een voortzetting van de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarige. Het verzoek van de vrouw wordt daarom toegewezen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw, zoals zij heeft verklaard, in overleg zal gaan met de man over een uitbreiding van de zorgregeling op het moment dat de man wel beschikt over een geschikte woonruimte.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt vast dat de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zal zijn als volgt:
- eenmaal per veertien dagen een weekend (in de even weken), van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur, waartoe de man de minderjarige haalt en brengt.
Gedurende de feestdagen:
  • eerste kerstdag: even jaren bij vrouw, oneven bij man;
  • tweede kerstdag: oneven jaren bij vrouw en even jaren bij man;
  • Oud- en nieuw: even jaren bij de vrouw en oneven jaren bij man;
  • Pasen: oneven jaren bij vrouw en even jaren bij man;
Gedurende de vakanties:
- Zodra de minderjarige naar de basisschool gaat zullen de vakanties bij helfte
worden verdeeld. De eerste helft van de vakanties zal de minderjarige bij de vrouw
zijn en de tweede helft bij de man.
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M. Wijk, griffier, op 26 augustus 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.