3.3.Onderhoudsbijdragen
3.3.1.De vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van de datum van de te geven beschikking moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met een bedrag van € 250,- per maand per kind (hierna: kinderbijdrage), net als dat de man moet bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 450,- per maand (hierna: partnerbijdrage).
3.3.2.De man voert verweer en stelt geen draagkracht te hebben voor het betalen van een bijdrage.
3.3.3.De vrouw heeft de behoefte van de minderjarige niet gesteld. Ook de man heeft zich niet expliciet uitgelaten over de hoogte van de behoefte. Vaststaat dat de vrouw op dit moment geen inkomen heeft. Uit de door de man overgelegde alimentatieberekeningen volgt dat de kosten van de minderjarige op basis van het inkomen van de man € 511,- per maand bedragen. De rechtbank zal daarom in het kader van deze voorlopige voorziening uitgaan van een voorlopige behoefte van de minderjarige van € 511,- per maand.
Behoeftigheid en behoefte vrouw
3.3.4.De man voert aan dat de vrouw in eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien.
3.3.5.De vrouw betwist dit gemotiveerd.
3.3.6.De rechtbank overweegt dat, gezien de leeftijd van de vrouw en de situatie op de arbeidsmarkt van de vrouw kan worden verwacht dat zij binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk in eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. Echter, sinds april 2025 heeft de vrouw geen inkomen meer vanwege het (tijdelijk) stopzetten van de werkzaamheden in haar keramiekstudio in verband met de door de vrouw voorgenomen verhuizing naar Engeland. Omdat de man op het adres van de echtelijke woning blijft ingeschreven komt de vrouw niet in aanmerking voor een uitkering op basis van de Participatiewet.
De rechtbank acht het daarom in het kader van deze procedure gerechtvaardigd ervan uit te gaan dat de vrouw momenteel behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ter hoogte van de door de vrouw verzochte bijdrage.
3.3.7.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de man aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2024, waarop een jaarloon staat genoemd van € 63.479,- op € 3.787,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
3.3.8.De rechtbank houdt geen rekening met de door de man opgevoerde schuld aan zijn werkgever in verband met te veel ontvangen salaris, omdat de man daarover op dit moment geen concrete gegevens kan overleggen.
3.3.9.Rekening wordt gehouden met de door de man te betalen kosten van kinderopvang van € 250,- per maand. De vrouw betwist niet dat de man deze kosten maakt.
3.3.10.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.125,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% x [NBI – (0,3xNBI + 1.310)] en bedraagt € 655,- per maand.
3.3.11.De man stelt dat het berekende woonbudget ontoereikend is omdat zijn werkelijke woonlasten hoger zijn dan 30% van het NBI, in verband met de extra kosten van zijn verblijf op de volkstuin van € 116,- per maand. De huur van de woning bedraagt € 1.197,70 per maand, terwijl het in de formule verdisconteerde woonbudget blijkens de aangehechte berekening € 1.136,- per maand bedraagt. Gebleken is dat de man huurinkomsten incasseert uit de verhuur van twee kamers aan de broer van de vrouw en een kennis van partijen, ter hoogte van totaal € 1.100,- per maand.
De broer van de vrouw betaalt de man € 600,- per maand aan huur en de kennis van partijen € 500,- per maand. Omdat de broer van de vrouw binnenkort de woning zal verlaten, houdt de rechtbank rekening met huurinkomsten van € 500,- per maand. Deze huurinkomsten zijn voldoende om de hogere huurlasten van de man en de extra kosten van zijn verblijf op de volkstuin te bestrijden. Het woonbudget van de man wordt daarom niet verhoogd.
3.3.12.Gezien de vast te stellen zorgregeling heeft de man meer dan drie dagen per week de zorg voor de minderjarige. Hierbij hoort een voorlopige zorgkorting van 35%, te weten
(€ 511,- x 35% =) € 179,- per maand
3.3.13.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 250,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.3.14.Na aftrek van de kinderbijdrage verhoogd met de zorgkorting van in totaal € 179,- per maand, van de beschikbare draagkrachtruimte van € 655,- per maand, resteert een bedrag van € 226,- netto per maand, ofwel € 361,- bruto per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
Derhalve is een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 361,-per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.
3.3.15.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.