In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Hef Wonen en een huurster, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst na een explosie die op 24 juni 2024 plaatsvond in de woning van [gedaagde]. De burgemeester had de woning gesloten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. Hef Wonen heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden, stellende dat [gedaagde] verwijtbaar heeft gehandeld door niet te melden dat haar zoon en zij in de politiesystemen voorkwamen en dat er autobranden waren geweest. De huurster betwistte deze claims en voerde aan dat de explosie het gevolg was van een eenmalige actie van een oud-buurjongen, die inmiddels vastzat. De kantonrechter oordeelde dat Hef Wonen niet in redelijkheid de huurovereenkomst had mogen ontbinden, omdat er geen bewijs was van verwijtbaarheid aan de zijde van [gedaagde]. Bovendien was er geen gegronde vrees voor herhaling van de explosie, aangezien er geen nieuwe incidenten hadden plaatsgevonden na de explosie. De kantonrechter wees de vorderingen van Hef Wonen af en oordeelde dat [gedaagde] geen schadevergoeding van € 5.420,80 hoefde te betalen, omdat niet was komen vast te staan dat de schade aan haar kon worden toegerekend. Hef Wonen werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].