ECLI:NL:RBROT:2025:10679

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
11465398 CV EXPL 24-32981
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst na explosie door vuurwerk en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Hef Wonen en een huurster, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst na een explosie die op 24 juni 2024 plaatsvond in de woning van [gedaagde]. De burgemeester had de woning gesloten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. Hef Wonen heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden, stellende dat [gedaagde] verwijtbaar heeft gehandeld door niet te melden dat haar zoon en zij in de politiesystemen voorkwamen en dat er autobranden waren geweest. De huurster betwistte deze claims en voerde aan dat de explosie het gevolg was van een eenmalige actie van een oud-buurjongen, die inmiddels vastzat. De kantonrechter oordeelde dat Hef Wonen niet in redelijkheid de huurovereenkomst had mogen ontbinden, omdat er geen bewijs was van verwijtbaarheid aan de zijde van [gedaagde]. Bovendien was er geen gegronde vrees voor herhaling van de explosie, aangezien er geen nieuwe incidenten hadden plaatsgevonden na de explosie. De kantonrechter wees de vorderingen van Hef Wonen af en oordeelde dat [gedaagde] geen schadevergoeding van € 5.420,80 hoefde te betalen, omdat niet was komen vast te staan dat de schade aan haar kon worden toegerekend. Hef Wonen werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11465398 CV EXPL 24-32981
datum uitspraak: 15 augustus 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Hef Wonen,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeff,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.A. Bhagwandin.
De partijen worden hierna ‘Hef Wonen’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde] van 26 juni 2025, met bijlagen;
  • de e-mail van de gemachtigde van Hef Wonen van 27 juni 2025, met bijlage;
  • de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde] van 1 juli 2025, met bijlage;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde] .
1.2.
Op 1 juli 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren namens Hef Wonen aanwezig de heer [persoon A] en de heer [persoon B] (beiden sociaal beheerder), bijgestaan door mr. Van der Hoeff. [gedaagde] , was aanwezig, vergezeld door twee dochters en een zoon, bijgestaan door mr. Bhagwandin.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt een woning van Hef Wonen. Op 24 juni 2024 heeft een explosie plaatsgevonden bij het gehuurde. De burgemeester heeft vervolgens nog diezelfde dag besloten om de woning te sluiten op grond van artikel 174a Gemeentewet.
2.2.
Hef Wonen heeft bij brief van 4 juli 2024 de huurovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. In deze procedure eist Hef Wonen primair een verklaring voor recht dat zij de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden en subsidiair ontbinding van de huurovereenkomst vanwege een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] . Primair en subsidiair eist zij ontruiming van het gehuurde en betaling van een schadevergoeding van € 5.420,80. Het gaat om de schade die is ontstaan door de explosie. Hef Wonen vindt dat zij de huurovereenkomst mocht ontbinden en wijst erop dat zowel [gedaagde] als haar zoon meermaals in de politiesystemen voorkomen en dat twee keer een auto van [gedaagde] in brand is gestoken. [gedaagde] heeft dit niet gemeld bij Hef Wonen. Hef Wonen wijst er bovendien op dat in de bestuurlijke rapportage wordt gesproken van een grote verstoring van de openbare orde en veiligheid met mogelijk (dodelijke) slachtoffers onder bezoekers en omwonenden. Er zou vrees voor herhaling zijn.
2.3.
[gedaagde] vindt dat Hef Wonen de huurovereenkomst niet had mogen ontbinden en dat de rechter dat ook niet mag doen. Zij vindt dat Hef Wonen een zeer gekleurd beeld schetst van de politieregistraties van [gedaagde] en haar (minderjarige) zoon. Uit niets blijkt dat haar zoon betrokken is geweest bij een voorval dat heeft geleid tot de explosie; het zou gaan om een actie van een oud-buurjongen, die hier inmiddels al geruime tijd voor vastzit. De autobranden hebben hier niets mee te maken en [gedaagde] heeft daarvan melding gemaakt bij de wijkagent bij handhaving. In het gehuurde woont ook de minderjarige dochter van [gedaagde] , die een hartprobleem heeft en er baat bij heeft om in het gehuurde te kunnen blijven wonen. [gedaagde] verzet zich tegen uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis.
Onvoldoende aanleiding voor ontbinding van de huurovereenkomst
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat Hef Wonen de huurovereenkomst niet buitengerechtelijk mocht ontbinden en dat er ook geen reden is om de huurovereenkomst alsnog te ontbinden. Dat oordeel wordt hieronder toegelicht.
2.5.
Artikel 7:231 lid 2 BW geeft een verhuurder in beginsel de bevoegdheid om een huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden als de woning door de burgemeester op grond van artikel 174a van de Gemeentewet is gesloten. Dat is hier gebeurd. Die bevoegdheid is echter niet onbeperkt; de kantonrechter moet toetsen of Hef Wonen in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Dat is niet het geval.
2.6.
De kantonrechter acht allereerst van belang dat niet is gebleken van enige verwijtbaarheid voor het plaatsvinden van de explosie aan de zijde van [gedaagde] of (een van) haar kinderen. Hef Wonen heeft weliswaar gewezen op registraties van [gedaagde] en haar zoon in de politiesystemen, maar die kale verwijzing kan gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] niet zonder meer reden zijn voor het aannemen van verwijtbaarheid aan de kant van [gedaagde] . Hef Wonen heeft nagelaten om aannemelijk te maken dat deze registraties (of zelfs maar een van deze incidenten) aanleiding moet zijn geweest voor de explosie. Uit de toelichting die [gedaagde] zelf heeft gegeven blijkt dat het gaat om overtredingen die niets te maken hebben met het gebruik van het gehuurde en dat voor zover het gaat om ernstiger verdenkingen, er nooit sprake is geweest van een veroordeling van haar zoon. De strafzaak tegen de verdachte van de explosie is nog niet inhoudelijk behandeld en mede daarom is niet duidelijk wat het motief voor het veroorzaken van de explosie bij woning van [gedaagde] is geweest.
2.7.
Daarnaast acht de kantonrechter relevant dat sprake lijkt te zijn geweest van een eenmalige actie. Er zit al lange tijd een verdachte vast in voorlopige hechtenis en na de explosie hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan. De vrees voor herhaling lijkt dan ook ongegrond. Van onrust of angst bij omwonenden is – afgezien van de gebruikelijke en begrijpelijke reactie op de explosie – ook niet gebleken. Sterker nog, veel omwonenden hebben verklaard te willen dat [gedaagde] blijft wonen in de woning. Hef Wonen heeft zelf geen navraag meer gedaan bij omwonenden om te controleren of zij inderdaad (nog steeds) bang zijn.
2.8.
De kantonrechter gaat ook niet over tot ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 6:265 BW. Er is namelijk niet gebleken van enige tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst.
2.9.
Hef Wonen verwijt [gedaagde] dat zij na de twee autobranden geen melding daarvan heeft gemaakt bij Hef Wonen. Hef Wonen heeft niet toegelicht waarop zij zo’n meldingsplicht baseert. De kantonrechter ziet ook niet in waarom [gedaagde] deze incidenten bij haar verhuurder had moeten melden. Zij heeft toegelicht dat de auto elders op een parkeerplaats geparkeerd staat. Er is één keer sprake geweest van brandstichting gericht op haar eigen auto. De tweede keer ging het volgens [gedaagde] om een brand in een andere auto, die op haar auto is overgeslagen. Van enig risico op schade aan het gehuurde door een autobrand is dan ook geen sprake geweest, althans dat is niet gebleken en ook niet door Hef Wonen gesteld. Ook blijkt uit niets dat deze branden voor [gedaagde] aanleiding hadden moeten zijn om te veronderstellen dat er op een later moment – naar het zich laat aanzien door een andere dader – een explosief bij het gehuurde zou worden geplaatst. Hef Wonen kan [gedaagde] dus niet verwijten dat zij de explosie had kunnen voorkomen door de autobranden te melden. Hef Wonen heeft bovendien toegelicht dat zij naar aanleiding van deze meldingen dan contact met de politie had kunnen opnemen om te spreken over (meer) toezicht, maar [gedaagde] had zelf al melding gemaakt bij de wijkagent en handhaving, zo heeft zij op de zitting verklaard. Ondanks deze melding heeft de explosie plaatsgevonden.
2.10.
Tot slot is, zoals al overwogen, niet gebleken van strafbare feiten (of andere ongeoorloofde acties) die door [gedaagde] en/of (een van) haar kinderen zijn gepleegd in of vanuit het gehuurde. Wat er ook zij van de registraties in de politiesystemen, deze kunnen niet leiden tot de conclusie dat [gedaagde] zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde niet als een goed huurder heeft gedragen.
[gedaagde] hoeft geen schadevergoeding te betalen
2.11.
[gedaagde] hoeft ook de schade van € 5.420,80 niet aan Hef Wonen te betalen. Niet is komen vast te staan dat het ontstaan van deze schade is toe te rekenen aan [gedaagde] . De grondslag voor een schadevergoedingsplicht ontbreekt dus. Hef Wonen zal deze schade moeten (proberen te) verhalen op degene die de schade daadwerkelijk heeft veroorzaakt, bijvoorbeeld in het kader van de strafrechtelijke procedure tegen de verdachte die inmiddels aanhangig is.
Hef Wonen moet de proceskosten betalen
2.12.
De proceskosten komen voor rekening van Hef Wonen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die Hef Wonen aan [gedaagde] moet betalen op € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 813,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen van Hef Wonen af;
3.2.
veroordeelt Hef Wonen in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 813,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken.
51909