ECLI:NL:RBROT:2025:10893

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
11726667 CV EXPL 25-12838
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur in het kader van een koopovereenkomst met informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Coeo Securitisation Limited, eiseres, en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres vorderde betaling van een factuur van € 162,89, die voortkwam uit een koopovereenkomst voor kledingstukken die de gedaagde via de webshop van Zalando had besteld. De gedaagde had een deel van de kledingstukken geretourneerd, maar had het resterende bedrag niet betaald. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres voldoende duidelijk had uiteengezet uit welke bestanddelen het gevorderde bedrag was opgebouwd, en dat de gedaagde de gelegenheid had gehad om verweer te voeren. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de verkoper, Zalando, niet aan haar informatieverplichtingen had voldaan, wat leidde tot een gedeeltelijke vernietiging van de betalingsverplichting. De kantonrechter verminderde het te betalen bedrag met 20% vanwege deze schending van de informatieverplichtingen. Daarnaast werden de incassokosten en rente toegewezen, en werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11726667 CV EXPL 25-12838
datum uitspraak: 5 september 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Coeo Securitisation Limited,
vestigingsplaats: Dublin (Ierland),
eiseres,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Schiedam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Coeo’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 mei 2025, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de repliek.
1.2.
[gedaagde] heeft, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet meer gereageerd op hetgeen Coeo bij repliek naar voren heeft gebracht.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
Coeo stelt dat [gedaagde] op 2 september 2022 en 5 september 2022 verschillende kledingstukken heeft besteld via de webshop van Zalando voor een totaalbedrag van € 212,84. Volgens Coeo heeft [gedaagde] er daarbij voor gekozen de koopprijs achteraf (in één keer) te betalen. Volgens Coeo heeft [gedaagde], nadat hij de bestelde kledingstukken had ontvangen, voor een bedrag van € 49,95 aan kledingstukken geretourneerd. Coeo stelt dat [gedaagde] tot op heden het resterende bedrag voor de bestellingen van € 162,89 niet heeft betaald.
2.2.
Zalando heeft haar vordering op [gedaagde] middels cessie overgedragen aan Coeo. Coeo eist daarom in deze procedure dat [gedaagde] een bedrag van € 162,89 aan haar moet betalen. Omdat [gedaagde] niet op tijd heeft betaald, eist Coeo dat [gedaagde] ook een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten en de rente aan haar moet betalen.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van Coeo. Volgens [gedaagde] heeft Coeo onvoldoende duidelijk uiteengezet uit welke bestanddelen het door haar gevorderde bedrag is opgebouwd, waardoor hij geen gericht verweer heeft kunnen voeren. Verder kan Coeo volgens [gedaagde] geen aanspraak maken op een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten, omdat de veertiendagenbrief niet aan de wettelijke vereisten voldoet. Tot slot is volgens [gedaagde] niet duidelijk hoe Coeo de vervallen rente heeft berekend en welke verzuimdata en rentepercentages zij voor de berekening van de rente hanteert.
2.4.
De kantonrechter wijst de eis van Coeo grotendeels toe. Hieronder wordt dit oordeel uitgelegd.
Coeo heeft de opbouw van haar vordering duidelijk uiteengezet
2.5.
Volgens [gedaagde] heeft Coeo in de dagvaarding niet helder uiteengezet uit welke bestanddelen het door haar gevorderde bedrag van € 221,26 is opgebouwd. De kantonrechter kan [gedaagde] daarin niet volgen. Coeo heeft in de dagvaarding immers duidelijk aangegeven dat de hoofdsom (na verrekening van de retourzending van € 49,95) € 162,89 bedraagt, dat de rente tot 23 april 2025 € 18,37 bedraagt en dat de buitengerechtelijke incassokosten € 40,00 bedragen. Deze bedragen tezamen vormen het totaal gevorderde bedrag van € 221,26. Dat het in de dagvaarding genoemde totaalbedrag afwijkt van de totaalbedragen die Coeo in eerdere correspondentie naar [gedaagde] gecommuniceerd heeft, heeft te maken met het feit dat de rente iedere dag verder oploopt (waardoor ook het totaalbedrag verder oploopt). Coeo heeft overigens, naar aanleiding van de conclusie van antwoord van [gedaagde], bij repliek nogmaals uitdrukkelijk uiteengezet uit welke bestanddelen het gevorderde bedrag is opgebouwd. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. [gedaagde] heeft derhalve wel degelijk de gelegenheid gehad om gericht verweer te voeren tegen de verschillende bestanddelen van de vordering van Coeo. Van een schending van artikel 111 Rv of artikel 6 EVRM, zoals [gedaagde] stelt, is dan ook geen sprake.
[gedaagde] moet in beginsel € 162,89 aan Coeo betalen, maar de kantonrechter ziet aanleiding om dit bedrag te verminderen
2.6.
[gedaagde] erkent dat hij voor een totaalbedrag van € 212,84 kledingstukken bij Zalando heeft gekocht. Hij heeft niet betwist dat hij deze kledingstukken geleverd heeft gekregen en dat hij vervolgens voor een bedrag van € 49,95 aan kledingstukken geretourneerd heeft. Nu niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] het resterende bedrag van € 162,89 al (gedeeltelijk) heeft betaald, moet hij in beginsel dit bedrag aan Coeo betalen. De kantonrechter is echter van oordeel dat er redenen zijn om dit bedrag te verminderen. De verkoper, in dit geval Zalando, heeft namelijk niet aan al haar informatieverplichtingen voldaan. Dit wordt hierna verder uitgelegd.
De informatieverplichtingen
De koopovereenkomst is gesloten op afstand tussen een handelaar (Zalando) en een consument ([gedaagde]). Van een overeenkomst op afstand is bijvoorbeeld sprake als deze telefonisch of – zoals in het onderhavige geval – via een website is aangegaan.
2.7.
Bij of voorafgaand aan het sluiten van deze overeenkomsten moet de handelaar bepaalde informatie aan de consument verstrekken [1] en deze informatie bevestigen op een duurzame gegevensdrager. Een duurzame gegevensdrager betekent dat de consument de informatie eenvoudig moet kunnen bewaren, zoals bijvoorbeeld bij een e-mail of een brief.
2.8.
De Hoge Raad heeft beslist dat de rechter ambtshalve (dat wil zeggen: uit zichzelf en ongeacht het verweer van de consument) moet onderzoeken of aan een aantal informatieverplichtingen is voldaan. Het gaat dan om de informatie waaraan de wet een specifieke sanctie verbindt als deze niet wordt gegeven en om de informatie waaraan extra gewicht moet worden toegekend. Dit zijn de essentiële informatieverplichtingen. Als sprake is van een voldoende ernstige schending van zo’n essentiële informatieverplichting, dan moet de rechter de overeenkomst geheel of gedeeltelijk vernietigen, in die zin dat de betalingsverplichting van de consument wordt verminderd. [2]
2.9.
De rechtbanken hebben naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad voor de schending van de essentiële informatieverplichtingen een sanctierichtlijn [3] opgesteld. Deze sanctierichtlijn houdt samengevat in dat de betalingsverplichting wordt verminderd met 25% bij maximaal drie voldoende ernstige schendingen en met 50% bij meer dan drie voldoende ernstige schendingen. Eventuele schendingen van de verplichting om de informatie te bevestigen op een duurzame gegevensdrager worden daarbij gerekend als hoogstens één schending.
2.10.
Hierna zal worden beoordeeld of aan de informatieverplichtingen is voldaan. Alleen als er sprake is van een voldoende ernstige schending van een informatieverplichting, zal die informatieverplichting hierna worden besproken.
Er wordt in de bestelbevestiging geen melding gemaakt van het ontbindingsrecht
2.11.
Op grond van artikel 6:230m lid 1 onder h in combinatie met artikel 6:230v lid 7 BW moet het recht van de consument om de overeenkomst binnen 14 dagen te ontbinden worden bevestigd op een duurzame gegevensdrager (zoals een bestelbevestiging). Uit de tekst moet duidelijk blijken dat de consument het recht heeft te ontbinden, binnen welke termijn de consument mag ontbinden en op welke wijze de consument van het recht gebruik kan maken. Daarnaast moet het modelformulier worden bijgevoegd, eventueel in de vorm van een hyperlink die direct naar het formulier verwijst. Hoewel uit de door Coeo overgelegde stukken blijkt dat zij [gedaagde] wel een bestelbevestiging heeft toegezonden, wordt daarin geen melding gemaakt van het recht van [gedaagde] om de overeenkomst binnen 14 dagen te ontbinden. De kantonrechter is daarom van oordeel dat bij de bevestiging van de informatie artikel 6:230m lid 1 onder h BW is geschonden.
Conclusie informatieverplichtingen: de kantonrechter vermindert de betalingsverplichting met 20%
2.12.
De kantonrechter zal op grond van de hiervoor vastgestelde schending van de informatieverplichtingen de overeenkomst met toepassing van de sanctierichtlijn gedeeltelijk vernietigen in die zin dat de betalingsverplichting van [gedaagde] wordt verminderd met 20%. Er is in dit geval namelijk sprake van minder dan drie voldoende ernstige schendingen. Dat betekent dat € 130,31 aan hoofdsom toewijsbaar is (80% van € 162,89). [gedaagde] wordt veroordeeld om dit bedrag aan Coeo te betalen.
[gedaagde] moet incassokosten van € 40,00 betalen
2.13.
De incassokosten van € 40,00 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). Coeo heeft namelijk op 28 november 2024 een brief naar [gedaagde] gestuurd die aan de wettelijke vereisten voldoet: in de brief wordt de hoofdsom expliciet genoemd, wordt een betalingstermijn geboden van vijftien dagen nadat de brief is bezorgd en wordt gewezen op de incassokosten van € 40,00 die in rekening worden gebracht indien betaling binnen die termijn uitblijft. [gedaagde] heeft niet betwist dat deze brief door hem is ontvangen.
[gedaagde] moet rente betalen
2.14.
De rente is een schadevergoeding die betaald moet worden als een geldsom niet op tijd wordt betaald. Nu het niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] de facturen al betaald heeft, moet hij over de facturen rente aan Coeo betalen. De rente wordt alleen toegewezen over het hiervoor genoemde verminderde bedrag (€ 130,31). Daarbij is [gedaagde] rente aan Coeo verschuldigd vanaf het moment dat hij in verzuim is met het betalen van de facturen. Coeo stelt dat [gedaagde] de facturen binnen veertien dagen had moeten betalen. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Dit betekent dat [gedaagde] ten aanzien van de factuur van € 99,90 (na verrekening van de retournering van € 49,95) met factuurdatum 2 september 2022 vanaf 17 september 2022 in verzuim is en dat [gedaagde] ten aanzien van de factuur van € 62,99 met factuurdatum 8 juli 2024 vanaf 23 juli 2024 in verzuim is. De kantonrechter wijst daarom de rente toe over € 79,92 (80% van € 99,90) vanaf 17 september 2022 en over € 50,39 (80% van € 62,99) vanaf 23 juli 2024.
2.15.
De kantonrechter begrijpt dat het voor [gedaagde] niet duidelijk is welk rentepercentage van toepassing is. In dit geval maakt Coeo aanspraak op de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW. Het geldende rentepercentage wordt derhalve door de overheid bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld (artikel 6:120 BW).
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Coeo moet betalen op € 120,78 aan dagvaardingskosten, € 135,00 aan griffierecht, € 80,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 40,00 en € 20,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 355,78. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.17.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Coeo dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Coeo te betalen € 170,31 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119BW over een bedrag van € 79,92 vanaf 17 september 2022 en over een bedrag van € 50,39 vanaf 23 juli 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Coeo worden begroot op € 355,78;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
62828

Voetnoten

1.Zie de artikelen 6:230m e.v. van het Burgerlijk Wetboek.
2.Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
3.Deze richtlijn is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.