ECLI:NL:RBROT:2025:10938

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
11728270 VZ VERZ 25-4019
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens gebrek aan re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer die al meer dan een jaar ziek was. De werknemer, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.T. Willemsen, verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, omdat de werkgever, [verweerster] B.V., geen enkele re-integratie-inspanning had geleverd. De werknemer had zich op 29 juli 2024 ziekgemeld en stelde dat de werkgever sindsdien niets had gedaan om haar terug te laten keren naar het werk. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever op beide zittingen niet was verschenen en ook schriftelijk geen verweer had gevoerd. Dit leidde de kantonrechter tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst per 1 september 2025 moest worden ontbonden, omdat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door geen re-integratie-inspanningen te leveren. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot het betalen van een transitievergoeding van € 3.591,-, een billijke vergoeding van € 25.000,- en een bonus van € 3.888,- aan de werknemer. Daarnaast heeft de kantonrechter verklaard dat de werkgever geen beroep kan doen op het concurrentiebeding, omdat dit nietig was. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, die in totaal € 886,43 moet betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11728270 VZ VERZ 25-4019
datum uitspraak: 29 augustus 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
woonplaats: [plaats 1] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.T. Willemsen,
tegen
[verweerster] B.V.,
vestigingsplaats: [plaats 2] ,
verweerster,
die niet is verschenen.
De partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] (ontvangen op 30 mei 2025), met bijlagen;
  • de mail namens [verzoekster] van 12 augustus 2025, met bijlagen;
  • het KvK-uittreksel dat de gemachtigde van [verzoekster] op 14 augustus 2025 heeft overhandigd;
  • de mail namens [verzoekster] van 22 augustus 2025, met een bijlage;
  • de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [verzoekster] .
1.2.
Op 14 augustus 2025 was er een zitting in deze zaak. [verzoekster] is daar verschenen, met haar partner, een tolk en met haar gemachtigde met een kantoorgenoot. Namens [verweerster] is niemand verschenen. De kantonrechter heeft een nieuwe zitting gepland op 25 augustus 2025 en [verzoekster] de opdracht gegeven om [verweerster] met een exploot op te roepen voor die zitting.
1.3.
Op 25 augustus 2025 heeft de tweede mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. [verzoekster] is verschenen met een andere tolk en verder dezelfde personen als de eerste keer. Enkele minuten voor de zitting heeft mevrouw [persoon A] namens [verweerster] gebeld, met de mededeling dat er namens [verweerster] niemand zal verschijnen, omdat [persoon A] naar het ziekenhuis moest.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verzoekster] werkt sinds 1 oktober 2022 op basis van een arbeidsovereenkomst bij [verweerster] . Ze heeft zich op 29 juli 2024 ziekgemeld. Ze stelt dat [verweerster] sinds dat moment niets heeft gedaan om haar te laten re-integreren. Zij vraagt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 oktober 2025. Verder verzoekt ze om [verweerster] te veroordelen om een billijke vergoeding van € 70.000,-, een transitievergoeding van € 3.369,60 en een bonus van € 3.888,- aan haar te betalen. Ook vraagt ze de kantonrechter voor recht te verklaren dat [verweerster] geen beroep kan doen op het concurrentiebeding.
2.2.
[verweerster] is op beide zittingen niet verschenen en heeft ook schriftelijk geen verweer gevoerd.
Samenvatting van het oordeel
2.3.
De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 september 2025. Zij veroordeelt [verweerster] om een transitievergoeding van € 3.591,-, een billijke vergoeding van € 25.000,-, en een bonus van € 3.888,- aan [verzoekster] te betalen. De gevraagde verklaring voor recht wordt ook toegewezen. In deze beschikking licht de kantonrechter deze beslissing toe.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
2.4.
De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst, omdat zij oordeelt dat die moet eindigen gelet op de omstandigheden (artikel 7:671c lid 1 BW).
2.5.
Omdat [verweerster] geen verweer heeft gevoerd, gaat de kantonrechter ervan uit dat alles wat in het verzoekschrift staat klopt. Kort gezegd gaat het om het volgende. [verzoekster] werkt sinds 1 oktober 2022 bij [verweerster] . In krap twee jaar tijd is haar functie een aantal keer op initiatief van [verweerster] aangepast en kreeg zij ook veel extra taken toegewezen. In juli 2024 wilde [verweerster] de functie nog verder uitbreiden. [verzoekster] heeft laten weten dat dit niet realistisch was. [verweerster] heeft toen aangestuurd op een vertrek van [verzoekster] . Vervolgens heeft [verzoekster] zich op 29 juli 2024 ziekgemeld.
2.6.
[verzoekster] heeft de bedrijfsarts voor het eerst gesproken op 16 september 2024. De bedrijfsarts heeft geoordeeld dat [verzoekster] arbeidsongeschikt is, mede door de ervaren werkdruk en onduidelijkheid over de nieuwe rol. Hij heeft geoordeeld dat het doel is dat zij herstelt voor het eigen werk en dat hij verwacht dat dit zeker drie maanden zal duren. Hij heeft geschreven dat het noodzakelijk is dat [verweerster] een gesprek voert met [verzoekster] om de werkgerelateerde oorzaken van de ziekte te bespreken en afspraken te maken.
2.7.
[verweerster] heeft het advies van de bedrijfsarts niet opgevolgd. Ze heeft [verzoekster] niet uitgenodigd voor een gesprek. Op 28 oktober 2024 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat het advies hetzelfde blijft en dat er geen vervolgafspraken worden ingepland. De gemachtigde van [verzoekster] heeft veel mails gestuurd aan [verweerster] om haar aan te sporen om actie te ondernemen, maar [verweerster] heeft niets van zich laten horen. Op 20 november 2024 heeft het UWV in een deskundigenoordeel op verzoek van [verzoekster] , geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van [verweerster] onvoldoende zijn. Ook richting het UWV heeft [verweerster] niet gereageerd. Na het onderzoek heeft de gemachtigde opnieuw contact gezocht met [verweerster] , maar ook toen heeft zij niets van zich laten horen.
2.8.
De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst moet eindigen. Blijkbaar wil [verweerster] niet het gesprek aangaan met [verzoekster] en wil zij niet meewerken aan haar re-integratie. Deze situatie moet eindigen. Op deze manier houdt [verweerster] [verzoekster] gegijzeld. Weliswaar krijgt ze loon doorbetaald, maar ze krijgt geen reële gelegenheid om daarvoor te werken en haar problemen met [verweerster] op te lossen. Dit heeft een negatief effect op haar gezondheid en op haar carrière.
De einddatum van de arbeidsovereenkomst is 1 september 2025
2.9.
[verzoekster] vraagt de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 oktober 2025. Tijdens de zitting noemde haar gemachtigde 1 november 2025. Hij heeft er in dat kader op gewezen dat de opzegtermijn twee maanden is. Dat is niet van belang. De kantonrechter kan de overeenkomst namelijk per elke datum beëindigen (artikel 7:671 lid 2 onder a BW).
2.10.
De kantonrechter ziet niet in wat voor zin het heeft om de arbeidsovereenkomst nog een of twee maanden te laten duren. [verweerster] doet al ruim een jaar niets aan re-integratie, dus zal dat ook de komende maand(en) waarschijnlijk niet doen, zeker omdat de einddatum nu in zicht is.
2.11.
[verzoekster] heeft er ook op gewezen dat zij tijd nodig heeft om een uitkering aan te vragen en op die manier een (nieuw) inkomen te regelen. De kantonrechter ziet niet in waarom dit een reden is om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verzoekster] kan op basis van deze beschikking een behoorlijk bedrag incasseren, dat ruim genoeg zou moeten zijn om de komende periode te overbruggen.
[verweerster] moet een transitievergoeding van € 3.591,- betalen
2.12.
[verzoekster] heeft recht op een transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst op haar verzoek wordt ontbonden, als gevolg van ernstig verwijtbaar nalaten van [verweerster] (artikel 7:673 lid 1 sub b onder 2 BW). Dat licht de kantonrechter hierna toe.
2.13.
Inmiddels is [verzoekster] meer dan een jaar arbeidsongeschikt. In dat ruime jaar heeft [verweerster] niets gedaan aan re-integratie, terwijl zij dat wel verplicht is (artikel 7:658a BW). Zij heeft zelfs niet eens gereageerd op de vele aanmaningen van de gemachtigde van [verzoekster] . Ook in deze procedure heeft zij geen verklaring gegeven. Kennelijk is ze niet bereid om de situatie aan te pakken, of op zijn minst te bespreken. Dat vindt de kantonrechter ernstig verwijtbaar. Uit de wetsgeschiedenis blijkt overigens ook dat het ernstig veronachtzamen van de re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig verwijtbaar is. [1] Daarvan is hier absoluut sprake.
2.14.
In het verzoekschrift heeft [verzoekster] de transitievergoeding berekend op € 3.694,60 bruto. Ze heeft daarbij verwezen naar een berekening die ze bij het verzoekschrift heeft gevoegd. In het uiteindelijke verzoek (petitum) is een vergoeding van € 3.369,60 genoemd. Het verschil is dat ze in de berekening ook nog is uitgegaan van een bonus van gemiddeld € 324,- per maand. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde gesteld dat zij steeds elk half jaar een bonus van € 1.944,- ontving. Bij het verzoekschrift zit een loonstrook waaruit blijkt dat zij die in april 2024 heeft gehad. De gemachtigde heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij dit in het petitum vergeten is. Omdat de kantonrechter ambtshalve de hoogte van de transitievergoeding moet berekenen [2] voelt zij zich vrij om een hoger bedrag toe te kennen dan genoemd in het petitum. De bonus van gemiddeld € 324,- per maand moet bij het loon worden opgeteld (artikel 3 lid 1 onder c Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding). Dat leidt tot een maandsalaris van € 3.693,60, namelijk € 3.120,- bruto + 8% vakantietoeslag + € 324,- bonus.
2.15.
De kantonrechter stel de transitievergoeding vast op € 3.591,-. [verzoekster] is namelijk 2 jaar en 11 maanden in dienst geweest. Ze heeft voor de twee volle jaren recht op een transitievergoeding van € 2.462,40 (€ 3.693,60 / 3 * 2) en voor de resterende 11 maanden € 1.128,60 (€ 3.693,60 / 3 / 12 * 11).
[verweerster] moet een billijke vergoeding van € 25.000,- betalen
2.16.
De kantonrechter kent aan [verzoekster] een billijke vergoeding toe, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar nalaten van [verweerster] (artikel 7:671c lid 2 onder b BW).
2.17.
De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding [3] . De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval. Daarbij kan in aanmerking worden genomen hoelang de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd als het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever wordt weggedacht. Ook mag rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De kantonrechter vindt in dit geval een billijke vergoeding van € 25.000,- bruto passend. Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.18.
De kantonrechter stelt voorop dat zij niet meegaat in de redenering van de gemachtigde van [verzoekster] . Die heeft tijdens de zitting aangevoerd dat zou moeten worden aangesloten bij de loondoorbetalingsplicht bij ziekte van 104 weken (artikel 7:629 BW) inclusief een loonsanctie van een jaar. Hij heeft daarbij verwezen naar verschillende uitspraken, maar daaruit volgt dat uitgangspunt niet. De kantonrechter ziet ook niet in waarom het logisch zou zijn om daarbij aan te sluiten. Als het ernstig verwijtbaar handelen wordt weggedacht, dan zou die 104-wekentermijn namelijk niet zijn volgemaakt.
2.19.
De kantonrechter gaat ervan uit dat wanneer [verweerster] alsnog werk had gemaakt van de re-integratie, dit ongeveer vier maanden zou hebben geduurd. De bedrijfsarts heeft namelijk ingeschat dat dit ‘zeker 3 maanden’ zal duren. Omdat er geen andere concrete aanknopingspunten zijn, sluit de kanontrechter hierbij aan. In die vier maanden zou [verweerster] nog € 10.342,08 aan loon moeten betalen (70% van € 3.693,60 * 4 maanden).
2.20.
De kantonrechter houdt er daarnaast rekening mee dat [verzoekster] daarna niet lang meer in dienst zou zijn geweest. Zij was namelijk niet tevreden met de werkdruk en met de inhoud van haar functie. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat nadat [verzoekster] was gere-integreerd, zij nog ongeveer een half jaar in dienst zou zijn geweest. In dat half jaar zou zij nog € 22.161,60 aan loon hebben gekregen (€ 3.693,60 * 6 maanden).
2.21.
Het voorgaande leidt ertoe dat [verzoekster] voor die tien maanden dat het dienstverband (naar schatting) nog zou hebben geduurd € 32.503,68 aan loon ‘misloopt’. Eventuele andere inkomsten in die tien maanden moeten hiervan worden afgetrokken. De kantonrechter gaat er vanuit dat [verzoekster] nadat zij is hersteld, op korte termijn werk kan vinden. De arbeidsmarkt is krap en [verzoekster] is nog jong. De banen liggen daarom voor het oprapen. De kantonrechter vindt een termijn van drie maanden na het herstel realistisch. Dat betekent dat [verzoekster] dus over zeven maanden weer inkomen uit werk zou kunnen hebben. [verzoekster] heeft gesteld dat zij geen vergelijkbare arbeidsvoorwaarden zal kunnen afspreken. Zij heeft niet gesteld welke voorwaarden dan wel. De kantonrechter schat haar nieuwe inkomen daarom op € 3.000,- per maand. Zij trekt daarom nog € 9.000,- van de billijke vergoeding af (3 * € 3.000,-).
2.22.
Dit alles leidt tot een vergoeding van € 23.503,68. [verzoekster] was nog maar kort in dienst. Dat heeft een drukkend effect op de billijke vergoeding. Anderzijds vindt de kantonrechter wel dat sprake is van een hoge mate van verwijtbaarheid van [verweerster] . Daarom rondt zij de billijke vergoeding (licht) naar boven af op € 25.000,-.
[verweerster] moet een bonus van € 3.888,- betalen
2.23.
Zoals hiervoor al is aangehaald heeft [verzoekster] onbetwist gesteld dat ze een bonus van € 1.944,- per half jaar kreeg. Ze stelt dat ze die zonder het verwijtbaar handelen van [verweerster] ook zou hebben gehad in november 2024 en april 2025. De kantonrechter heeft geen reden om daar anders over te oordelen. Het verzoek van [verzoekster] om [verweerster] te veroordelen € 3.888,- aan haar betalen, wordt daarom toegewezen.
[verweerster] moet totaal € 32.479,- betalen
2.24.
[verweerster] wordt dus veroordeeld om € 32.479,- aan [verzoekster] te betalen, namelijk € 3.591,- aan transitievergoeding, € 25.000,- aan billijke vergoeding en € 3.888,- aan bonus. Dit betreffen allemaal brutobedragen.
[verweerster] kan geen beroep doen op het concurrentiebeding
2.25.
[verzoekster] heeft de kantonrechter gevraagd voor recht te verklaren dat [verweerster] geen beroep kan doen op het concurrentiebeding. Dat verzoek wijst de kantonrechter toe. Het concurrentiebeding staat namelijk in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en is niet schriftelijk gemotiveerd en is daarom nietig (artikel 7:653 lid 2 BW). [4] Alleen al om die reden kan [verweerster] er geen beroep op doen.
[verweerster] moet de proceskosten betalen
2.26.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat het verzoek van [verzoekster] wordt toegewezen. De kantonrechter begroot de kosten die [verweerster] aan [verzoekster] moet betalen op € 90,- aan griffierecht, € 118,43 aan explootkosten € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 886,43. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.27.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 september 2025;
3.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] € 32.479,- bruto te betalen;
3.3.
verklaart voor recht dat [verweerster] geen beroep kan doen op het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst;
3.4.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoekster] worden begroot op € 886,43;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 818, nr. 3, p. 34
2.Hoge Raad 7 maar 2025, ECLI:NL:HR:2025:365, 3.2.2
3.Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (
4.Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 818, nr. 3, p. 17