ECLI:NL:RBROT:2025:1095

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
ROT-24_8573
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering en terugvordering van te veel ontvangen bijstand op basis van inkomsten uit arbeid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn bijstandsuitkering behandeld. Eiser ontvangt sinds 18 juni 1998 een bijstandsuitkering en heeft in het verleden geprobeerd werk te vinden, maar zonder succes. In 2018 werd zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering afgewezen. Op 7 maart 2024 ontving verweerder een signaal dat eiser inkomsten uit arbeid had. Eiser had van 15 januari tot 5 februari 2024 gewerkt voor de Rotterdamse Taxicentrale en verdiende in januari € 1.314,49 en in februari € 485,08 netto. Verweerder verrekende deze inkomsten met de bijstandsuitkering, waarbij 25% van de inkomsten werd vrijgelaten. Eiser ontving hierdoor in totaal € 1.343,- te veel aan bijstand, wat leidde tot een terugvordering van dit bedrag. Eiser stelde dat verweerder vanwege zijn bijzondere omstandigheden van terugvordering had moeten afzien en dat de vrijlatingsregeling anders toegepast had kunnen worden.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft besloten om de inkomsten van eiser te verrekenen met zijn bijstandsuitkering. De rechtbank bevestigt dat de Participatiewet (Pw) voorschrijft dat bijstand alleen wordt verstrekt als er geen andere middelen van bestaan zijn. De rechtbank concludeert dat eiser met zijn inkomsten in januari en februari 2024 substantieel meer inkomen had dan de bijstandsnorm en dat verweerder de reguliere regels van de Pw correct heeft toegepast. De rechtbank wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van terugvordering af te zien. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de herziening en terugvordering in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8573

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. D.L. van Dam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Duinhouwer.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening door verweerder van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 18 april 2024 de bijstand van eiser voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 29 februari 2024 herzien, van hem € 1.343,59 teruggevorderd en bepaald dat dit bedrag wordt afgelost door inhouding van € 64,19 per maand op de bijstandsuitkering (het primaire besluit).
1.2.
Met het besluit van 21 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven (het bestreden besluit).
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt sinds 18 juni 1998 een bijstandsuitkering. Hij heeft in het verleden veel gesolliciteerd maar nooit (langdurig) betaald werk kunnen vinden. Hij heeft in 2018 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd maar deze is afgewezen. Op 7 maart 2024 heeft verweerder een signaal gekregen dat eiser inkomsten heeft uit arbeid. Vastgesteld is dat eiser van 15 januari 2024 tot en met 5 februari 2024 heeft gewerkt voor de Rotterdamse Taxicentrale en daarmee in januari € 1.314,49 netto en in februari € 485,08 netto heeft verdiend.
3. Verweerder heeft op grond van de toepasselijke inkomensvrijlating van 25% voor januari 2024 € 264,- en voor februari 2024 € 121,27 buiten aanmerking gelaten voor de bijstand en de overige inkomsten per maand in mindering gebracht op de ontvangen uitkering per maand. Op basis van deze verrekening heeft eiser in totaal over deze maanden € 1.343,- te veel aan bijstand ontvangen. Met het primaire besluit van 18 april 2024 heeft verweerder de bijstand van eiser over de maanden januari en februari 2024 voor de inkomsten herzien en bepaald dat eiser de te veel ontvangen bijstand moet terugbetalen via een inhouding per maand op zijn bijstandsuitkering van € 64,19. Dit bedrag zou anders voor vakantiegeld zijn gereserveerd.
4. In het bestreden besluit is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Verweerder ziet in eisers omstandigheden geen aanleiding om van terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand af te zien.

Beroepsgronden van eiser

5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder vanwege zijn bijzondere omstandigheden van terugvordering had moeten afzien. Verder stelt eiser dat verweerder de vrijlatingsregeling anders had kunnen toepassen, waardoor de verrekening van de inkomsten voor hem voordeliger zou uitpakken.

Beoordeling door de rechtbank

6. De vragen die voorliggen, zijn of verweerder op goede gronden heeft besloten om de inkomsten van eiser met zijn bijstandsuitkering over de maanden januari en februari 2024 te verrekenen en de aldus te veel betaalde bijstand met toepassing van de vrijlatingsregeling terug te vorderen. De rechtbank beoordeelt die vragen aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De voor de beoordeling relevante regels zijn opgenomen in de bijlage bij de uitspraak.
7. De rechtbank beantwoordt de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten de inkomsten van eiser met zijn bijstandsuitkering over de maanden januari en februari 2024 te verrekenen, bevestigend. De rechtbank legt dit hieronder uit.
7.1.
De systematiek van de Pw is zo, dat er alleen bijstand wordt verstrekt als er geen andere middelen van bestaan zijn. Dit wordt per maand bekeken. Dit volgt uit artikel 11, artikel 19 en (in dit geval) artikel 21 van de Pw. Dit is ook de reden dat als er inkomsten uit arbeid zijn, deze per maand in mindering worden gebracht op de bijstandsuitkering. Onder omstandigheden kunnen 25% van deze verdiensten gedurende de eerste zes maanden worden vrijgelaten. Dit staat in artikel 31 en artikel 32 van de Pw.
7.2.
Als gevolg van het inkomen dat eiser in de maanden januari en februari 2024 na aftrek van de door verweerder toegepaste inkomensvrijstelling van 25% van zijn werkgever heeft ontvangen, heeft hij in de maand januari 2024 € 997,57 en in de maand februari 2024 €345,62 te veel aan bijstand heeft ontvangen, in totaal een bedrag van € 1.343,59.
7.3.
Voor een andere wijze van verrekenen van inkomsten uit arbeid, zoals door eiser bepleit, biedt de wet geen aanknopingspunten. Gelet op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, van de Pw wordt de eerste zes maanden 25% van de inkomsten uit per maand vrijgelaten met een maximum van € 264,-. Nu de bijstandsuitkering per maand wordt uitbetaald en dus ook de berekening per maand plaatsvindt bestaat er geen aanleiding om de inkomsten uit arbeid over meerdere maanden uit te smeren, zodat eiser meerder keren van de maximale vrijstelling gebruik kan maken. Eiser heeft verder gewezen op verweerders beleid om vergoedingen voor vrijwilligerswerk tot € 2.100,- per jaar vrij te stellen. In het geval van eiser is echter geen sprake van een vergoeding voor vrijwilligerswerk, maar van inkomsten uit arbeid. Reeds hierom is dat beleid hier niet van toepassing. De rechtbank ziet ook niet in dat verweerder dit beleid voor de vergoedingen van vrijwilligerswerk in het geval van eiser op de inkomsten uit arbeid had moeten toepassen.
8. Verweerder heeft verder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden besloten de aldus te veel betaalde bijstand van eiser terug te vorderen.
8.1.
Uitgangspunt is dat bijstand die ten onrechte tot een te hoog bedrag is ontvangen, op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw kan worden teruggevorderd. Verweerder heeft in dat verband terecht gewezen op het door hem te waarborgen belang dat bijstand alleen wordt verstrekt aan en terecht komt bij de mensen die geen andere middelen van bestaan hebben. Voor zover eiser betoogt dat hij door omstandigheden al jarenlang op een bijstandsuitkering is aangewezen en dit, in zijn woorden, “hem het minimum van het minimum levert”, betoogt hij in de kern dat een bijstandsuitkering onvoldoende bestaanszekerheid biedt. Dat probleem is echter aan de wetgever om op te lossen, niet aan verweerder.
8.2.
Verder is de rechtbank niet gebleken dat in eisers geval sprake is van zulke bijzondere en afwijkende omstandigheden dat die verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid van artikel 58, tweede lid, van de Pw aanleiding hadden moeten geven van terugvordering af te zien.
8.2.1.
Dat eiser al jarenlang probeert een baan te vinden, graag wil verhuizen maar daarvoor geen geld heeft en dat hij niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering ondanks zijn medische problematiek, maakt eiser niet uniek. Er zijn veel mensen die net als eiser door omstandigheden ongewild langdurig zijn aangewezen op een bijstandsuitkering. Wat hier uit oogpunt van de Pw relevant is, is dat eiser met zijn verdiensten in de maanden januari en februari 2024 substantieel meer inkomen had dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Verweerder heeft eiser van deze verdiensten 25% laten houden. Zelfs als het al zo zou zijn dat verweerder in het verleden steken zou hebben laten vallen bij het begeleiden van eiser naar werk, blijft staan dat eiser in de maanden januari en februari 2024 eigen inkomen heeft gegenereerd waardoor hij niet meer volledig op bijstand als vangnetvoorziening was aangewezen. Verweerder heeft op die situatie dan ook de reguliere regels van de Pw toegepast.
8.3.
Tot slot is de rechtbank niet gebleken van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw om van terugvordering af te zien.
8.3.1.
Aan het begrip dringende redenen is recentelijk door de CRvB een ruimere invulling gegeven. Het gaat niet langer alleen om onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen van de terugvordering, maar het bestuursorgaan moet volgens de CRvB tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Als een afbetalingsregeling getroffen wordt die recht doet aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van de betrokkene op dat moment, zal over het algemeen voldoende het recht op bestaanszekerheid zijn gewaarborgd. Dit is alleen anders onder bijzondere omstandigheden, waaraan een groter gewicht toekomt naarmate het aandeel van de betrokkene in het ontstaan van (de omvang van) terugvordering kleiner is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192.
8.3.2.
In dit geval ziet de rechtbank geen aandeel van verweerder in het ontstaan van de vordering. Pas met een signaal van de Belastingdienst op 7 maart 2024 is verweerder bekend geworden met de inkomsten van eiser. Daarop heeft verweerder adequaat gereageerd.
8.3.3.
De rechtbank onderschrijft verder verweerders standpunt dat eiser de verdiensten die hij in januari en februari 2024 naast zijn bijstandsuitkering ontving, had kunnen reserveren, om zo latere aflossing via inhouding op de bijstandsuitkering te voorkomen. Eiser heeft ervoor gekozen om dat niet te doen, naar eigen zeggen omdat hij rekeningen van zijn tandarts en de dierenarts moest voldoen. Dit maakt echter niet dat verweerder dus van terugvordering moest afzien. Dat zou immers betekenen dat verweerder via een omweg deze rekeningen van eiser zou betalen. Met een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm op grond van de Pw wordt een bijstandsgerechtigde geacht in staat te zijn de kosten van levensonderhoud zelf te voldoen. Bovendien heeft eiser in januari en februari 2024 door de vrijlating € 385,27 extra inkomsten gehad, heeft hij geen bedreigende schulden en kan hij de te veel betaalde bijstand terugbetalen via inhouding van het vakantiegeld. De terug- en invordering in dit geval zijn daarom niet onevenredig nadelig in verhouding met het daarmee gediende doel van een juiste besteding van bijstandsgeld.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de herziening, terug- en invordering in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante regels uit de Participatiewet

Artikel 11:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 19:
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien: a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
[…]
Artikel 21:
Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is de norm per kalendermaand, indien het betreft: a. een alleenstaande of een alleenstaande ouder zonder kostendelende medebewoners: € 1.283,83 […]
norm januari 2024.
Artikel 31:
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. […]
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
[…]
n. inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 269,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling;
[…]
Artikel 32:
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze: a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid […]en b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 45
1. De algemene bijstand wordt per kalendermaand vastgesteld en betaald. In afwijking van de eerste volzin wordt de vakantietoeslag, voorzover niet reeds eerder betaald, jaarlijks betaald in de maand juni over de aan die maand voorafgaande twaalf maanden of zo veel eerder als de vakantietoeslag over deze periode vaststaat, dan wel binnen drie maanden volgend op de maand waarin de algemene bijstand is beëindigd.
Artikel 54:
[…]
3. […] Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
[…]
Artikel 58:
[…]
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand: a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; […].
[…]
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.