ECLI:NL:RBROT:2025:10971

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
ROT 24/10996
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing inburgeringsplicht op medische of psychische gronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 18 september 2025, in de zaak tussen eiser uit Dordrecht en de staatssecretaris van Participatie en Integratie, wordt de weigering van de staatssecretaris om eiser op medische of psychische gronden ontheffing te verlenen van zijn inburgeringsplicht behandeld. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag en heeft beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt de afwijzing aan de hand van de beroepsgronden die eiser aanvoert. De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris de aanvraag om ontheffing terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet aan de vereisten voor ontheffing voldoet. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Eiser had een aanvraag ingediend voor ontheffing van zijn inburgeringsplicht op medische of psychische gronden, maar de staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank legt uit dat de staatssecretaris de aanvraag zorgvuldig heeft beoordeeld en dat de medische informatie van Argonaut, die stelt dat eiser binnen vijf jaar in staat is om in te burgeren, voldoende is om de afwijzing te onderbouwen. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris aan zijn hoorplicht heeft voldaan.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het medisch advies van Argonaut ten grondslag mocht leggen aan zijn besluit en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusie van de arts. Eiser kan in de toekomst een nieuwe aanvraag indienen als zijn situatie verandert. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/10996

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit Dordrecht, eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en
De staatssecretaris van Participatie en Integratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van de staatssecretaris om eiser op medische of psychische gronden ontheffing te verlenen van zijn inburgeringsplicht. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag om ontheffing te verlenen terecht heeft afgewezen
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een ontheffing van zijn inburgeringsplicht op medische of psychische gronden. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 18 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft op 1 augustus 2025 een aanvullend beroepschrift ingediend. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Op 1 november 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend om ontheffing van zijn inburgeringsplicht op medische dan wel psychische gronden. Naar aanleiding van de aanvraag is eiser op 19 oktober 2023 door een verzekeringsarts werkzaam bij Argonaut op zijn spreekuur gezien en onderzocht. Op basis hiervan en op grond van de medische informatie die eiser heeft ingebracht acht de verzekeringsarts het plausibel dat eiser door zijn psychische klachten beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren ondervindt waardoor het leren van de Nederlandse taal belemmerd wordt. De fysieke beperkingen zijn niet dermate ernstig dat zij hiervoor een belemmering vormen. Argonaut stelt in haar adviezen van 13 november 2023 en 2 september 2024 dat eiser op medische gronden in staat wordt geacht om binnen een termijn van vijf jaar te voldoen aan zijn inburgeringsplicht. Wel kan een tijdelijke ontheffing tot twaalf maanden worden overwogen gezien de actuele medische problematiek en de lopende behandelingen. Vervolgens heeft de staatssecretaris geweigerd om eiser ontheffing te verlenen van de inburgeringsplicht. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en heeft hij de weigering gehandhaafd. Wel heeft de staatssecretaris eiser bij besluit van 28 oktober 2024 een verlenging van de inburgeringstermijn toegekend van zes maanden. Dit doet de staatssecretaris omdat eiser ongeveer een jaar heeft moeten wachten totdat hij een besluit kreeg op zijn aanvraag.
Toetsingskader
4.1.
De staatssecretaris ontheft de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen. [1] De ontheffing wordt verleend als redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke beperking zodanig is dat niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing aan de inburgeringsplicht of aan een of meerdere onderdelen daarvan kan worden voldaan. [2] In het kader van de aanvraagprocedure tot ontheffing verzoekt de staatssecretaris een door hem aangewezen arts een deskundigenverklaring af te geven. [3] De deskundigenverklaring moet worden opgesteld conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling inburgering 2021 (het protocol). [4]
4.2.
Het advies van Argonaut is een deskundigenadvies. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [5] moet een bestuursorgaan, indien het een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van vergewissen dat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. De betrokkene kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een deskundigenadvies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen, dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud ervan.
Had de staatssecretaris eiser moeten horen in bezwaar?
5. Eiser voert aan dat dat de staatssecretaris hem had moeten horen in bezwaar. Hoewel zijn gemachtigde door de korte tijdspanne voor het plannen van de hoorzitting en de werkdruk in de advocatuur niet heeft gereageerd met een verzoek om een andere datum voor de hoorzitting, lag het op de weg van de staatssecretaris om hierover contact op te nemen met de gemachtigde van eiser.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eiser in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord en de hoorplicht niet heeft geschonden. De uitnodiging voor een hoorzitting dateert van 11 september 2024 en bevat twee voorstellen voor een telefonische hoorzitting, namelijk 23 september 2024 en 30 september 2024. Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat de gemachtigde van eiser niet in staat was om naar aanleiding van deze uitnodiging contact op te nemen om in overleg een andere datum voor de hoorzitting af te spreken. Daarnaast heeft de staatssecretaris pas op 22 oktober 2024 het bestreden besluit genomen. Niet is gebleken dat de gemachtigde van eiser op enig moment tussen de uitnodiging voor een hoorzitting en het bestreden besluit heeft verzocht om een andere datum. De staatssecretaris heeft daarom mogen aannemen dat eiser niet langer gehoord wilde worden in bezwaar.
Mocht de staatssecretaris zijn besluit op het rapport van Argonaut baseren?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Tot op dit moment is nog niet gebleken of en hoe de brief van het Leger des Heils van 8 december 2023 is meegewogen in de besluitvorming. Ook heeft de gemachtigde van eiser verzocht om de stukken die Argonaut heeft gebruikt bij het medisch advies van 13 november 2023 te overleggen. De gemachtigde van eiser heeft deze pas bij het verweerschrift ontvangen. Verder is het niet duidelijk waarom de staatssecretaris het advies om een ontheffing voor de duur van een jaar te verlenen naast zich neer heeft gelegd.
6.1.
De procedures voor een aanvraag om ontheffing van de inburgeringsplicht en voor verlenging van het inburgeringsvereiste zijn twee gescheiden procedures. Artikel 6 van de Wet inburgering (Wi) gaat over de ontheffing en artikel 7b van de Wi gaat over het verlengen van de inburgeringstermijn. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een ontheffing en de staatssecretaris heeft de aanvraag als zodanig beoordeeld. Argonaut heeft eiser medisch onderzocht aan de hand van de vereisten die gelden voor de ontheffing. De verzekeringsarts heeft zijn conclusie onder andere gebaseerd op medische informatie die eiser zelf bij de aanvraag en in bezwaar heeft ingebracht. In beroep heeft de gemachtigde hiervan een kopie ontvangen. Niet is in te zien dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. De arts heeft inzichtelijk onderbouwd hoe hij tot de conclusie is gekomen dat eiser mogelijk in de toekomst wel in staat is om in te burgeren binnen de termijn van vijf jaar. Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft de staatssecretaris opnieuw advies gevraagd aan Argonaut. Uit het advies van Argonaut van 14 april 2025 blijkt dat niet eerder kennis is genomen van de brief van het Leger des Heils van 8 december 2023, en wordt alsnog op deze brief ingegaan. De brief van het Leger des Heils, waarin staat dat het de verwachting is dat eiser ook na de behandeling niet in staat is in te burgeren, is onvoldoende om te twijfelen aan de conclusie van de arts. Omdat de beoordeling betrekking heeft over een periode van vijf jaar wordt uitgegaan van algemene richtlijnen over behandeling en behandelresultaten. Eerst als de behandeling start en er sprake is van een afwijkend resultaat kan dit op individueel niveau, op basis van informatie vanuit de behandelend sector, leiden tot aanpassingen van het te verwachten verloop. Uit de medische informatie blijkt dat de behandeling nog niet is gestart. Indien na de behandeling blijkt dat eiser nog steeds niet in staat is in te burgeren, kan eiser op dat moment een nieuwe aanvraag om ontheffing indienen. Ditzelfde geldt voor een eventuele aanvraag voor verlenging van de inburgeringstermijn. Aangezien eiser een aanvraag heeft gedaan voor ontheffing hoefde de staatssecretaris niets te doen met het advies van de verzekeringsarts om in verband met de actuele medische problematiek en de lopende behandelingen een tijdelijke ontheffing van twaalf maanden te overwegen. Een ontheffing kan alleen toegekend of geweigerd worden, er is geen wettelijke basis voor de staatssecretaris om een ontheffing (slechts) voor twaalf maanden te verlenen. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris het medisch advies van Argonaut dan ook ten grondslag mogen leggen aan zijn besluit.
Had de staatssecretaris de persoonlijke situatie van eiser moeten meewegen?
7. Eiser voert aan dat er maatwerk moet plaatsvinden bij het opleggen van de inburgeringsplicht. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling. [6]
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals hiervoor onder 6.1. is overwogen heeft eiser een aanvraag om ontheffing ingediend. Op grond van artikel 6 van de Wi ontheft de minister de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen. Uit het medische onderzoek van Argonaut volgt dat hier geen sprake van is. Er is dus niet voldaan aan de vereiste van ontheffing. Eiser kan wel een verzoek doen om verlenging van de inburgeringsplicht indien hij van mening is dat hem geen verwijt valt te maken dat hij niet tijdig kan inburgeren. De staatssecretaris zal deze aanvraag dan beoordelen en kan daarbij wel de persoonlijke omstandigheden van eiser meewegen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen ontheffing van het inburgeringsvereiste krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering 2013.
2.Artikel 2.7, tweede lid, van het Besluit inburgering.
3.Artikel 2.7, eerste lid, van het Besluit inburgering.
4.Artikel 2.5, derde lid, van de Regeling inburgering 2021.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:516.
6.Uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3087.