ECLI:NL:RBROT:2025:11230

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
C/10/699034 / HA ZA 25-373
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidstelling voor proceskosten in civiele procedure tussen Sociedad Exportadora F&A Family Fresh Spa en SFI Rotterdam B.V.

Op 10 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidstelling voor proceskosten in een civiele procedure tussen Sociedad Exportadora F&A Family Fresh Spa (F&A) en SFI Rotterdam B.V. (SFI). SFI vorderde dat de rechtbank F&A zou veroordelen om zekerheid te stellen voor haar proceskosten, waarbij een bedrag van € 26.137,00 in de vorm van een bankgarantie werd geëist. F&A voerde verweer en stelde dat een aangeboden zekerheid van € 12.559,00 door middel van storting op de derdengeldrekening van haar advocaat volstond.

De rechtbank oordeelde dat de aangeboden zekerheid van € 12.559,00 voldeed aan de eisen en dat F&A deze niet in de vorm van een bankgarantie hoefde te stellen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante wetgeving, waarbij werd opgemerkt dat de aangeboden zekerheid voldoende was voor de proceskosten die F&A mogelijk verschuldigd zou zijn aan SFI. De rechtbank wees de vordering van SFI af om de zekerheid in de vorm van een bankgarantie te stellen, omdat de door F&A aangeboden wijze van zekerheidstelling algemeen geaccepteerd was.

Daarnaast werd SFI veroordeeld in de kosten van het incident, omdat zij in het ongelijk was gesteld. De rechtbank bepaalde dat F&A de zekerheid uiterlijk op 24 september 2025 moest stellen en dat zij de rechtbank en de advocaat van SFI hiervan schriftelijk op de hoogte moest stellen. De zaak zal op 8 oktober 2025 weer op de rol komen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/699034 / HA ZA 25-373
Vonnis in incident van 10 september 2025
in de zaak van
rechtspersoon naar vreemd recht
SOCIEDAD EXPORTADORA F&A FAMILY FRESH SPA,
gevestigd te Santiago, Chili,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. H.G.D. Hoek te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SFI ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.M. Wolfs te Maastricht.
Partijen zullen hierna F&A en SFI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 april 2025 met producties,
  • de incidentele conclusie ex artikel 224 Rv tot zekerheidstelling met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil in het incident

2.1.
SFI vordert op de voet van artikel 224 Rv dat de rechtbank F&A zal veroordelen om voor een bedrag van € 26.137,00, althans voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, zekerheid te stellen voor haar proceskosten, in de vorm van een bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank overeenkomstig het model dat in het geding is gebracht.
2.2.
F&A voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank, voor zover van belang, hierna nader in.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Niet in geschil is dat F&A op de voet van artikel 224 Rv gehouden is om zekerheid te stellen voor de proceskosten van SFI waarin zij veroordeeld kan worden. Partijen verschillen wel van mening over de omvang van de te stellen zekerheid en de vorm van die zekerheid. SFI verlangt een zekerheid van € 26.137,00 in de vorm van een bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank volgens het door haar in het geding gebrachte model. F&A meent dat de door haar aangeboden zekerheid van € 12.559,00 door middel van storting op de derdengeldrekening van haar advocaat met af te geven borgtocht volstaat.
3.2.
De rechtbank oordeelt dat zekerheid voor het bedrag van € 12.559,00 volstaat en dat F&A die zekerheid niet in de vorm van een bankgarantie hoeft te stellen. Zij licht dit toe als volgt.
Een zekerheid van € 12.559,00 volstaat vooralsnog
3.3.
De rechtbank bepaalt het bedrag van de te stellen zekerheid vast op € 12.559,00. Zij baseert dit op het volgende.
3.4.
Beide partijen gaan uit van het bedrag van € 6.861,00 dat SFI aan griffierecht verschuldigd is, begroting van de kosten van rechtsbijstand in de hoofdzaak op basis van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven (verder: het liquidatietarief) volgens tarief VI van € 2.714,00 per punt en nakosten overeenkomstig het liquidatietarief. De rechtbank volgt partijen daarin.
3.5.
Anders dan SFI stelt dient voor de te stellen zekerheid geen rekening te worden gehouden met de proceskosten die het gevolg zijn van de vordering in reconventie die SFI wil instellen. Onder de proceskosten waarvoor F&A zekerheid moet stellen vallen namelijk alleen de kosten waartoe zij als eiseres kan worden veroordeeld en in reconventie is niet zij, maar SFI de eiseres.
3.6.
Anders dan SFI gaat de rechtbank er vooralsnog van uit dat de conclusie van antwoord en de mondelinge behandeling in de hoofdzaak (in conventie) de enige proceshandelingen van SFI zullen zijn. SFI heeft haar standpunt dat meer proceshandelingen (3 zittingen voor het verhoor van getuigen en een nadere akte of conclusie) nodig zijn, onvoldoende toegelicht. Het geschil in de hoofdzaak (in conventie) gaat over openstaande facturen voor geleverde vruchten en naar het oordeel van de rechtbank blijkt ook uit de aard van dat geschil niet dat er meer proceshandelingen nodig zullen zijn.
3.7.
De rechtbank kent voor de kosten van rechtsbijstand in de hoofdzaak daarom 1 punt voor de conclusie van antwoord en 1 punt voor de mondelinge behandeling toe, samen € 5.428,00 (2 punten ad € 2.714,00).
3.8.
Voor de nakosten in conventie kent de rechtbank overeenkomstig het liquidatietarief een bedrag van € 270,00 toe (€ 178,00, verhoogd met € 92,00 in geval van betekening).
3.9.
Voor de proceskosten in dit incident kent de rechtbank geen bedrag toe, omdat de na te melden beslissing over de proceskosten in het incident meebrengt dat SFI zelf haar kosten in dit incident dient te dragen (zie 3.17).
3.10.
Dit alles leidt er toe dat de rechtbank het bedrag waarvoor thans genoegzame zekerheid moet worden gesteld bepaalt op € 12.559,00 (€ 6.861,00 + € 5.428,00 + 270,00). Indien de proceskosten tot een hoger bedrag oplopen heeft SFI de mogelijkheid om bij incidentele vordering aanvullende zekerheid te verlangen. Dat staat tussen partijen ook niet ter discussie.
De zekerheidstelling hoeft niet door middel van een bankgarantie
3.11.
De rechtbank wijst de vordering van SFI dat F&A de zekerheid stelt door middel van een bankgarantie af. Zij licht dat toe als volgt.
3.12.
Voor de wijze waarop de zekerheidstelling op basis van artikel 224 Rv dient te geschieden moet aansluiting worden gezocht bij artikel 6:51 BW. Op grond van dat wetsartikel geldt dat degene die zekerheid moet stellen, de keuze heeft op welke wijze hij de zekerheid aanbiedt. Wel moet de aangeboden zekerheid zodanig zijn dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen.
3.13.
Niet ter discussie staat dat F&A voorafgaand aan het incident zekerheid door middel van storing op een derdengeldenrekening van (het kantoor van) haar advocaat heeft aangeboden. In het incident heeft F&A dat aanbod herhaald en de tekst van de borgtocht die de stichting derdengelden van het kantoor van haar advocaat wil afgeven overgelegd. SFI stelt dat zij geen medewerking aan die wijze van zekerheidstelling wil verlenen omdat dit tegen de gedragsregels zou zijn. De rechtbank gaat daaraan voorbij omdat SFI dat niet heeft toegelicht en zekerheidstelling in het kader van artikel 224 Rv door middel van storting op de derdengeldenrekening van een advocaat een algemeen geaccepteerde vorm van zekerheidstelling is.
3.14.
Uit hetgeen F&A heeft aangevoerd, volgt dat de stichting derdengelden van het kantoor van haar advocaat het op haar rekening door F&A te storten bedrag zal houden ten behoeve van SFI voor een eventuele proceskostenveroordeling in hun voordeel als bedoeld in artikel 224 Rv, ook wanneer het vonnis nog geen kracht van gewijsde heeft. Aangenomen moet daarom worden dat SFI, indien F&A in de proceskosten wordt veroordeeld, op dat depot zonder moeite verhaal kan nemen zoals bedoeld in artikel 6:51 lid 2 BW (vgl. HR 9-9-2022, ECLI:NL:HR:2022:1181, R.O. 3.5). De conclusie is dan ook dat de zekerheid die F&A nu aanbiedt in overeenstemming is met de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW.
3.15.
SFI heeft geen feiten gesteld waaruit volgt dat de door haar gewenste zekerheidstelling door middel van een bankgarantie de voorkeur moet krijgen boven de door F&A aangeboden wijze van zekerheidstelling.
3.16.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank zal bepalen dat F&A zekerheid moet stellen als na te melden. Indien F&A niet binnen de gestelde termijn de zekerheid stelt, leidt dit tot verval van de bevoegdheid met het oog waarop zekerheid moest worden gesteld en derhalve tot niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 616 Rv.
In het midden blijft of het incident onnodig was; SFI krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van het incident dragen
3.17.
F&A stelt dat SFI het incident onnodig heeft opgeworpen omdat F&A voor dat moment al voldoende zekerheid had aangeboden en verwijst daarbij naar de door haar overgelegde producties. De rechtbank laat in het midden of het incident onnodig was. Zij kan dat namelijk in dit stadium niet vaststellen omdat SFI niet in de gelegenheid is geweest zich uit te laten over de producties waarop F&A zich beroept. Bij gebrek aan belang hoeft SFI ook niet alsnog die gelegenheid te krijgen. Het doet namelijk niet toe of af aan de na te melden beslissing. Dat geldt ook voor de beslissing over de proceskosten van het incident. SFI is namelijk in het ongelijk gesteld en wordt al om die reden in de proceskosten van het incident veroordeeld.
3.18.
De proceskosten in het incident van F&A worden begroot op nihil aan verschotten en € 614,00 aan salaris van de advocaat (1 punt à € 614,00).

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
bepaalt dat F&A voor een bedrag van € 12.559,00 ten gunste van SFI zekerheid moet stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij kan worden veroordeeld;
4.2.
bepaalt dat de zekerheid, op straffe van niet-ontvankelijkheid, uiterlijk op
24 september 2025moet zijn gesteld;
4.3.
beveelt F&A binnen één week na het stellen van zekerheid de rechtbank en de advocaat van SFI hiervan schriftelijk in kennis te stellen onder vermelding van de vorm waarin de zekerheid is gesteld;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
veroordeelt SFI in de kosten van het incident van F&A van € 614,00;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
4.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 oktober 2025voor akte uitlating door SFI over de vraag of zekerheid is gesteld door F&A;
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025.
2515/3455