In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever over de inschaling in de functie van hovenier. De werknemer, die tot 1 april 2025 werkzaam was als medewerker hovenier, vorderde een herinschaling naar de functie van hovenier A, met een bijbehorend hoger loon. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De werknemer had namelijk veel tijd laten verstrijken tussen het einde van zijn dienstverband en het indienen van de dagvaarding. Bovendien was de kantonrechter van mening dat de werknemer onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij recht had op de hogere inschaling. De kantonrechter oordeelde dat de inschaling als medewerker hovenier, de laagste functie in de cao voor het hoveniersbedrijf, niet onjuist was, maar dat de werknemer niet had aangetoond dat hij in de functie van hovenier A had moeten worden ingeschaald. De vordering werd afgewezen en de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de werkgever werden begroot op € 678,-.