3.1.Vervangende toestemming erkenning
3.1.1.De biologische vader verzoekt (primair) hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarige, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.1.2.De voogd voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.De BC adviseert het verzoek af te wijzen.
3.1.4.Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming van het kind van twaalf jaar of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker is van het kind.
3.1.5.De rechtbank moet daarbij de belangen van de minderjarige en de biologische vader wegen. De biologische vader heeft belang bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen hem en de minderjarige. De belangen van de minderjarige zijn zowel gelegen in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling als in het ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de biologische vader.
Die afweging mag niet leiden tot schade aan de belangen van de minderjarige. Van schade aan de belangen van de minderjarige is sprake als ten gevolge van de erkenning voor de minderjarige een reëel risico ontstaat dat de minderjarige wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
3.1.6.De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid.
3.1.7.De Hoge Raad heeft vaste jurisprudentie ontwikkeld over het verzoek om vervangende toestemming door de verwekker. Het uitgangspunt is dat het kind en de biologische vader die verwekker is er in beginsel recht op hebben dat hun relatie wettelijk als een familierechtelijke betrekking wordt erkend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als er sprake is van schade aan de belangen van het kind. Deze uitzondering is pas aan de orde als er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit is een beperkte maatstaf, die inhoudt dat in het licht van de beoogde aansluiting met de biologische werkelijkheid niet kan worden aanvaard dat het enkele feit dat het kind (enige) weerslag ondervindt van de erkenning schade aan zijn of haar belangen als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW oplevert (HR 16 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0032). Bij de belangenafweging moet mede in aanmerking worden genomen dat het bij de hiervoor genoemde reële risico’s noodzakelijkerwijs gaat om een verwachting over toekomstige feiten en dat de na verkregen toestemming gedane erkenning onomkeerbaar is (HR 16 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW1860). 3.1.8.Omdat tussen partijen vaststaat dat de biologische vader de verwekker is van de minderjarige, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een DNA-onderzoek. Dat betekent dat de biologische vader ontvankelijk is in zijn verzoek, dat hieronder inhoudelijk wordt beoordeeld.
3.1.9.De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de biologische vader moet worden toegewezen. De rechtbank heeft het volgende meegewogen in haar beslissing.
3.1.10.Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt dat een aantal zaken heel belangrijk is voor de minderjarige. Allereerst wil zij graag de achternaam van haar moeder blijven dragen. Zoals de bijzondere curator heeft besproken met de minderjarige, verandert de erkenning haar achternaam niet. Zij kan dus ook na erkenning de achternaam van haar moeder blijven houden. Daarnaast is het voor de minderjarige heel belangrijk om de wensen van haar moeder te respecteren en uit te voeren, waarbij zij het feit betrekt dat haar moeder haar biologische vader geen toestemming voor erkenning heeft gegeven en haar stiefvader heeft aangewezen als voogd. Hoewel de biologische vader heeft aangevoerd dat hij en de moeder van de minderjarige het op enig moment eens waren dat hij de minderjarige zou gaan erkennen, is onduidelijk gebleven of over de erkenning is gesproken, wat de inhoud en context van die gesprekken waren en waarom de erkenning niet tot stand is gekomen. Verder vindt de minderjarige deze procedure en de strijd tussen haar vaders behoorlijk lastig en verwarrend, terwijl zij voor zichzelf de kern van deze zaak heel duidelijk lijkt te zien: zij houdt van haar beide vaders en wil de situatie graag zoveel mogelijk houden zoals het was toen haar moeder nog leefde.
3.1.11.Duidelijk is dat de minderjarige bij de bijzondere curator heeft verklaard dat zij geen erkenning wil. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter geen stellige weerstand om redenen die de verwachting rechtvaardigen dat er reële ontwikkelingsrisico’s op de loer liggen. Bij de rechtbank leeft de overtuiging dat haar bezwaar voornamelijk voortkomt uit onbegrip over de vraag waarom de situatie op dit moment zou moeten veranderen. De minderjarige en haar biologische vader hebben immers altijd geweten dat zij biologisch verwant zijn aan elkaar. Zij hebben altijd contact met elkaar gehad en een vader-dochterband opgebouwd. De minderjarige ziet niet in waarom het nodig is dat op papier komt te staan wat zij al weten en wat niets zal veranderen aan hun band. Bovendien is zij door het overlijden van haar moeder al met zo’n ingrijpende verandering in haar leven geconfronteerd, dat zij niet begrijpt waarom er dan nóg meer zou moeten veranderen. De rechtbank begrijpt de wens van de minderjarige dat juist na het plotselinge overlijden van haar moeder en tijdens de periode van rouwverwerking, die nog lang niet tot een einde is gekomen, haar situatie zoveel mogelijk stabiel blijft. Daarbij komt dat het, gelet op haar leeftijd, fijn zou zijn als naar de minderjarige wordt geluisterd en haar wensen worden gerespecteerd. In dat licht vindt de rechtbank het een begrijpelijk standpunt van de voogd en de raad dat beter kan worden gewacht met erkenning tot de minderjarige daar over een tijd, bijvoorbeeld na de rouwverwerking, zelf behoefte aan heeft. Mede gelet op wat de minderjarige zelf over de erkenning heeft verklaard, heeft de rechtbank echter niet de verwachting dat haar standpunt daarover en haar behoefte daarin met de tijd zal veranderen en ook niet het gevoel dat haar bezwaar sterk door emoties is ingegeven. Anders dan de raad en de bijzondere curator heeft de rechtbank niet de indruk dat de minderjarige in het gedrang komt door de gedachte dat de erkenning ingaat tegen haar moeders wensen, zeker niet als de rechtbank deze beslissing voor haar neemt én gezien het feit dat de erkenning los staat van de setting waar de minderjarige verder zal opgroeien. Het wettelijk kader brengt met zich dat de rechtbank niet moet beoordelen wat het meest in haar belang en het meest ideaal zou zijn, maar (beperkt) moet toetsen of erkenning haar ontwikkeling zal schaden. De rechtbank heeft alle belangen goed gehoord, gezien en begrepen, maar naar haar oordeel zijn dat geen omstandigheden die een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling in de weg kunnen staan en die maken dat moet worden afgeweken van het wettelijke uitgangspunt dat de biologische band juridisch wordt vastgesteld.
3.1.12.Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de biologische vader vervangende toestemming verlenen, die de toestemming van de minderjarige vervangt, om de minderjarige te erkennen.
3.1.13.De rechtbank zal de vervangende toestemming uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en geen belangen zijn gesteld of gebleken die zich verzetten tegen uitvoerbaarheid bij voorraad.
3.1.14.De rechtbank wijst de biologische vader erop dat hij zelf met deze beschikking naar de ambtenaar van de burgerlijke stand moet gaan om de akte van erkenning te laten opmaken.
3.1.15.Om problemen bij de tenuitvoerlegging van deze beschikking te voorkomen, wijst de rechtbank de ambtenaar van de burgerlijke stand erop dat hij de akte van erkenning moet opmaken als de rechtbank vervangende toestemming verleent en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Zij verwijst hiervoor naar haar beschikkingen van 26 juli 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:7118) en 31 oktober 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:10910). Dat betekent dat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet mag wachten op de onherroepelijkheid van de vervangende toestemming. Een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.