ECLI:NL:RBROT:2025:11439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
11810496 VV EXPL 25-436
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning ouderschapsverlof en vakantiedagen aan werkneemster in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster en haar werkgever. De werkneemster, woonachtig in Schoonhoven, heeft de werkgever aangeklaagd om toekenning van ouderschapsverlof op vrijdag vanaf 3 oktober 2025 tot 1 juni 2026 en vakantiedagen voor de periode na haar bevallingsverlof tot 1 oktober 2025. De werkgever, gevestigd in Schiedam, heeft deze verzoeken afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkneemster spoedeisend belang heeft bij de beslissing, aangezien haar bevallingsverlof eindigt op 17 september 2025. De rechter heeft geoordeeld dat de werkgever niet tijdig en op de juiste wijze heeft gereageerd op de verzoeken van de werkneemster, waardoor de eisen van de werkneemster zijn toegewezen. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot het toekennen van het ouderschapsverlof en de vakantiedagen, evenals tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing is ondertekend door de kantonrechter op 18 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11810496 VV EXPL 25-436
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter op basis van artikel 29a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op 16 september 2025
in het kort geding van
[eiseres],
woonplaats: Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.J. van Randeraad,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: Schiedam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Rahimi.
De partijen worden werkneemster en werkgever genoemd.
De kantonrechter is mr. C.J. Frikkee en de griffier is mr. R.A.M. van der Heijde.
Aanwezig zijn:
  • Werkneemster met mr. Van Randeraad,
  • [persoon 1] (planner), [persoon 2] (manager klantenservice), [persoon 3] (HR Adviseur) en [persoon 4] (Manager HR) voor werkgever, met mr. Rahimi.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
Werkneemster eist om werkgever bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot:
toekenning van ouderschapsverlof op vrijdag, vanaf 3 oktober 2025 tot en met 12 juni 2026;
toekenning van vakantiedagen voor de periode na haar bevallingsverlof tot
1 oktober 2025;
betaling van € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten;
betaling van de proceskosten, met rente.
1.2.
Werkgever is het hiermee niet eens.
1.3.
Partijen hebben ieder hun standpunt toegelicht: werkneemster in de dagvaarding en werkgever in de conclusie van antwoord. Daarnaast hebben partijen ter zitting vragen beantwoord en gereageerd op wat over en weer naar voren is gebracht. Van de zijde van werkneemster is het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen.
1.4.
Na een korte onderbreking voor beraad en hervatting van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld meteen mondeling uitspraak te doen.

2.De beoordeling

De uitkomst van de zaak
2.1.
Werkneemster krijgt gelijk. De eisen worden toegewezen op de wijze hierna vermeld. Dit om de volgende redenen.
Spoedeisend belang
2.2.
Werkneemster is ontvankelijk in haar eis omdat zij spoedeisend belang heeft bij een beslissing. Haar bevallingsverlof eindigt namelijk op 17 september 2025, de dag na de mondelinge behandeling. Omdat werkgever haar verzoek heeft afgewezen om aansluitend op het bevallingsverlof tot 1 oktober 2025 vakantieverlof en om met ingang van 3 oktober 2025 iedere vrijdag ouderschapsverlof te mogen genieten, moet werkneemster weer aan het werk, maar zij is het niet eens met de afwijzing van haar verzoeken. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
Vakantie
2.3.
De eis om werkgever te veroordelen tot toekenning aan werkneemster van vakantiedagen aansluitend aan haar bevallingsverlof tot 1 oktober 2025 wordt toegewezen om de volgende reden.
2.4.
Op grond van de wet [1] moest werkgever binnen twee weken nadat werkneemster haar wensen kenbaar had gemaakt schriftelijk laten weten waarom de gevraagde vakantie werd afgewezen, onder vermelding van gewichtige redenen. Dat is niet (op tijd) gebeurd. Er is op 15 mei 2025, de dag na het verzoek, wel een schriftelijke afwijzing geweest van het verzoek om vakantie in genoemde periode, maar in het betreffende WhatsApp-bericht staat geen reden voor de afwijzing. Dat is pas gebeurd in het e-mailbericht van 26 juni 2025, wat dus te laat is geweest. Daardoor is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van werkneemster.
Ouderschapsverlof
2.5.
De eis om werkgever te veroordelen tot toekenning aan werkneemster van ouderschapsverlof op vrijdag wordt toegewezen vanaf 3 oktober 2025 tot 1 juni 2026, om de volgende reden.
2.6.
Uitgangspunt is dat het ouderschapsverlof wordt vastgesteld conform de wensen van werkneemster. Op grond van de wet [2] kon werkgever de door werkneemster gewenste wijze van invulling van haar ouderschapsverlof slechts wijzigen op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang. Uit wetsgeschiedenis volgt dat lat hoog ligt om een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang aan te nemen. Daarvan kan sprake zijn als de gang van zaken in de onderneming door de opname van het ouderschapsverlof op de door de werkneemster gewenste wijze ernstig ontwricht wordt en/of sprake is van ernstige organisatorische problemen. Zo wordt er in de rechtspraak ook mee omgegaan. Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan iemand met een unieke functie of bijzondere, specialistische kennis, waardoor bij diens afwezigheid het werk stil ligt of ernstig wordt belemmerd. Een dergelijke situatie doet zich bij werkgever niet voor als werkneemster op de vrijdag gedurende een beperkte periode ouderschapsverlof geniet. Dat heeft niet zulke ernstige organisatorische consequenties dat als gevolg daarvan het bedrijf wordt ontwricht. De omstandigheid dat de eerste lijn van de klantenservice bij werkgever op de vrijdag dan tijdelijk bemenst wordt door 4,5 in plaats van 5,5 medewerkers, waardoor een wat langere gemiddelde telefonische wachttijd voor de klanten ontstaat, van 23 seconden naar 27 seconden, weegt niet zo zwaar dat het recht om ouderschapsverlof te kunnen opnemen, op de dag waarop werkneemster als ouder daaraan daadwerkelijk behoefte heeft, daarvoor dient te wijken. Wellicht zullen klanten van werkgever hierdoor de komende tijd op de vrijdag enkele seconden langer moeten wachten voordat zij iemand aan de telefoon krijgen, maar als dat zich voordoet is dat geen onaanvaardbaar gevolg of ernstige ontwrichting van werkgever. Daarbij weegt mee dat het om een beperkte periode gaat en dat het voor werkneemster bezwarend is om de baby naar een andere opvanglocatie te moeten brengen dan haar andere kind, zodat zij aan het werk kan. De opvang waar haar tweejarige kind naartoe gaat heeft pas vanaf 1 juni 2026 plek op de vrijdag.
2.7.
Omdat werkneemster vanaf 1 juni 2026 opvang op de vrijdag heeft voor haar baby, wordt de eis toegewezen tot die datum en niet tot en met 12 juni 2026.
2.8.
Dat deze uitkomst precedentwerking kan hebben en werkgever hierdoor genoodzaakt zal zijn om ook verzoeken te honoreren van andere werknemers die hun ouderschapsverlof op de vrijdag willen, is geen reden voor een ander oordeel. Het valt best uit te leggen aan de medewerkers van werkgever waarom een werkneemster die recht heeft op ouderschapsverlof vrij is op een bepaalde dag en een werkneemster die dat recht niet heeft geconfronteerd wordt met een afwijzing van een verzoek om verlof op diezelfde dag.
Incassokosten
2.9.
Het bedrag van € 462,50 aan incassokosten wordt toegewezen, omdat vast staat dat werkneemster geprobeerd heeft om het geschil buiten rechte op te lossen. Daardoor zijn kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen [3] . Genoemd bedrag wordt toegewezen, omdat het hier gaat om een vordering van onbepaalde waarde.
Proceskosten
2.10.
De proceskosten komen voor rekening van werkgever, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die werkgever aan werkneemster moet betalen op € 145,45 aan dagvaardingskosten, € 90,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 913,45. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
Deze beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad [4] verklaard, omdat werkneemster dat eist en werkgever daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt werkgever tot:
  • toekenning aan werkneemster van ouderschapsverlof op vrijdag, vanaf 3 oktober 2025 tot 1 juni 2026;
  • toekenning aan werkneemster van vakantiedagen voor de periode na haar bevallingsverlof tot 1 oktober 2025;
  • betaling aan werkneemster van € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten;
3.2.
veroordeelt werkgever in de proceskosten, die aan de kant van werkneemster worden begroot op € 913,45 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat deze uitspraak is betekend, tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit proces-verbaal is op 18 september 2025 opgemaakt en ondertekend door de kantonrechter.

Voetnoten

1.Artikel 7:638 lid 2 BW
2.Artikel 6:5 lid 3 Wazo
3.Artikel 6:96 BW
4.Artikel 233 Rv