ECLI:NL:RBROT:2025:11611

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/704291 / JE RK 25-1581
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over de verlening van ondertoezichtstelling voor minderjarigen

Op 26 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De Raad verzocht om een ondertoezichtstelling van negen maanden, omdat er zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. De ouders, die belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben hun zorgen geuit over de situatie van de kinderen, maar zijn tegen de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders momenteel onvoldoende in staat zijn om de situatie zelfstandig te verbeteren, ondanks de inzet van hulpverlening via MST-CAN. De kinderrechter heeft besloten om de beslissing op het verzoek aan te houden tot 1 december 2025, om de voortgang van de hulpverlening te evalueren. De kinderrechter benadrukt het belang van de medewerking van de ouders aan de hulpverlening en hoopt op verbetering in de situatie van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/704291 / JE RK 25-1581
Datum uitspraak: 26 september 2025
Beschikking van de kinderrechter
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 30 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [persoon A] ;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, hierna: de GI, [persoon B] .
1.3.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [voornaam minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. [voornaam minderjarige 1] was aanwezig bij de uitspraak zodat zij deze zelf heeft gehoord van de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wonen bij hun moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van negen maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft ter zitting het verzoek en licht dit als volgt toe. De Raad maakt zich zorgen over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de problematiek overstijgt de mogelijkheden van het vrijwillig kader. MST-CAN is betrokken en het is van belang dat dit wordt voortgezet. Het lukt de ouders niet om het patroon zelfstandig te doorbreken en de kinderen dienen hiertegen beschermd te worden. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer is noodzakelijk om meer zicht te krijgen op de situatie en het contact tussen [voornaam minderjarige 1] en de vader te herstellen. Daarnaast zullen de ouders moeten werken aan de gestelde doelen en hun emotieregulatie. Ondanks dat er, zoals ter zitting is besproken, vooralsnog geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar is, vindt de Raad het niet passend om het verzoek in te trekken. De Raad verzoekt daarom subsidiair om het verzoek tot ondertoezichtstelling, in afwachting van het verloop van MST-CAN, aan te houden.
4.2.
De GI brengt ter zitting naar voren dat zij niet achter het verzoek van de Raad staat. De GI erkent weliswaar de aanwezige zorgen, maar ziet geen toegevoegde waarde van een ondertoezichtstelling. MST-CAN wordt immers ingezet en blijft de komende tijd nog betrokken. Daarnaast is er momenteel geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar.
4.3.
De moeder staat niet achter een ondertoezichtstelling. De moeder erkent wel dat de kinderen veel hebben meegemaakt en er sprake is van ups en downs. De kinderen zijn bezorgd om de moeder en de moeder maakt zich zorgen over met name [voornaam minderjarige 1] . Er zijn geen zorgen over [voornaam minderjarige 2] . De moeder probeert te voorkomen dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in de toekomst de verkeerde weg inslaan en vraagt als dat nodig is zelf om hulp. De moeder heeft bijvoorbeeld contact opgenomen met een sociaal maatschappelijk werker en wil professionele hulpverlening voor [voornaam minderjarige 1] . [voornaam minderjarige 1] is angstig en heeft hulp nodig. De moeder heeft daarom de inzet van MST-CAN geaccepteerd om haar beter te kunnen begrijpen. De moeder is niet tevreden over het verloop van MST-CAN en gaat hierover in gesprek.
4.4.
De vader staat achter het standpunt van de moeder. De vader maakt zich zorgen over [voornaam minderjarige 1] . [voornaam minderjarige 1] voelt zich niet veilig buiten en het is onduidelijk waar dit vandaan komt. Het is fijn dat [voornaam minderjarige 1] wel met de moeder praat over haar gevoelens.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter
vooralsnog nietvan oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De Raad verzoekt een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor de duur van negen maanden. De Raad maakt zich zorgen over de langdurige complexe situatie, waarbij het de ouders niet lukt om het patroon van onrust, onveiligheid en onvoorspelbaarheid te doorbreken. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dienen beschermd te worden en de Raad acht een neutraal persoon, te weten een jeugdbeschermer, nodig om de belangen en veiligheid van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te behartigen. Het vrijwillig kader heeft nog onvoldoende tot verbeteringen geleid, ondanks de betrokkenheid vanuit het Sociaal Wijkteam en de eerder ingezette hulpverlening. Hoewel MST-CAN inmiddels wordt ingezet, heeft de Raad er onvoldoende vertrouwen in dat de hulpverlening zonder gedwongen kader gecontinueerd zal worden. De Raad acht een ondertoezichtstelling, gelet op de zorgen, noodzakelijk om de hulpverlening te monitoren en het patroon te doorbreken. De kinderrechter erkent de zorgen van de Raad, maar is met de GI en de ouders van oordeel dat op dit moment nog niet voldaan wordt aan de eisen daartoe gesteld in de wet om over te (kunnen) gaan tot een maatregel van kinderbescherming. Wel is noodzakelijk dat de ouders doorgaan op de ingeslagen weg met de inzet van en medewerking aan MST-CAN. Deze hulp, en mogelijk daaruit volgende andere vormen van hulpverlening, zijn noodzakelijk voor het wegnemen van de zorgen rondom [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De kinderrechter neemt in haar overwegingen nadrukkelijk mee dat, desgevraagd ter zitting, is gebleken dat er op dit moment geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar is. De kinderrechter hoopt en verwacht dat beide ouders de thans gegeven kans om zelf zorg te dragen, met behulp van de inzet van MST-CAN en eventuele andere hulp, dat de ontwikkeling van hun beide kinderen weer voorspoedig kan gaan verlopen. Dat verdienen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , zij hebben immers slechts één jeugd waarin zij zich kunnen ontwikkelen.
5.3.
Ten aanzien van het belang van de medewerking aan MST-CAN merkt de kinderrechter nog op dat, ondanks dat de ouders lange tijd onvoldoende openstonden voor de hulpverlening, zij toch akkoord zijn gegaan met de inzet van MST-CAN. Sinds 14 april 2025 is MST-CAN aan de slag in het gezin. Dit betreft een intensieve behandeling van zes tot negen maanden, waarbij een therapeut drie keer per week langsgaat bij het gezin. Er wordt gezien dat met name [voornaam minderjarige 1] profiteert van de therapie. Tegelijkertijd stelt de kinderrechter vast dat de inzet van MST-CAN nog pril is en met name de moeder op dit moment moeite heeft met MST-CAN. De kinderrechter maakt zich net als de Raad, de GI en de ouders zorgen over de kinderen en acht het noodzakelijk dat MST-CAN verder gecontinueerd wordt. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verdienen dat het goed gaat en het is, zoals ook hierboven gemeld, de verantwoordelijkheid van de beide ouders om hiervoor te zorgen.
5.4.
Om te bezien wat over enkele maanden de stand van zaken is, zal de kinderrechter de beslissing op het verzoek aanhouden tot 1 december 2025 pro forma. De kinderrechter verzoekt de Raad om
uiterlijk vóór 1 december 2025een rapportage te doen toekomen (met afschrift aan de GI en de ouders) omtrent de dan huidige stand van zaken en daarbij te vermelden of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
alvorens verder te beslissen:
6.1.
houdt de behandeling van het verzoek aan tot
1 december 2025 pro forma;
6.2.
bepaalt dat de Raad, de GI en de ouders op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
6.3.
verzoekt de Raad
uiterlijkop de genoemde pro forma datum de kinderrechter (met afschrift daarvan aan de GI en de ouders) de sub 5.4. verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025 door mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van E.N. Laurensse en mr. L.N. van Geest als griffiers, en op schrift gesteld op 2 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.